ECLI:NL:HR:2025:1512

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
7 oktober 2025
Zaaknummer
24/00853
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid cassatieberoep in strafzaak met betrekking tot belaging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep in een strafzaak. De verdachte was in deze zaak aangeklaagd voor belaging, zoals vastgelegd in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. De kern van de zaak draaide om de vraag of het cassatieberoep tijdig was ingesteld, conform artikel 432 lid 1, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Volgens de stukken was de dagvaarding om op de terechtzitting van het hof van 26 januari 2024 aan de verdachte in persoon betekend. Dit betekende dat het cassatieberoep binnen veertien dagen na de einduitspraak van het hof op 9 februari 2024 ingesteld had moeten worden. Echter, het beroep werd pas op 11 maart 2024 ingesteld, wat resulteerde in een te late indiening. De Hoge Raad oordeelde dat het cassatieberoep niet in behandeling kon worden genomen vanwege deze termijnoverschrijding. De uitspraak van de Hoge Raad was dan ook dat het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/00853
Datum14 oktober 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 februari 2024, nummer 21-002331-23, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben de advocaten R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal V.M.A. Sinnige heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1
In artikel 432 lid 1, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is bepaald dat het cassatieberoep moet worden ingesteld binnen veertien dagen na de einduitspraak als de dagvaarding of oproeping om op de terechtzitting te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte in persoon is gedaan of betekend (uitgereikt).
2.2
Volgens de stukken is de dagvaarding om op de terechtzitting van het hof van 26 januari 2024 te verschijnen aan de verdachte in persoon betekend. Daarom had op grond van artikel 432 lid 1, aanhef en onder a, Sv het cassatieberoep moeten worden ingesteld binnen veertien dagen na de einduitspraak van het hof van 9 februari 2024. Het beroep is echter pas ingesteld op 11 maart 2024. Dit brengt mee dat de Hoge Raad het cassatieberoep niet in behandeling kan nemen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 oktober 2025.