Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
14 oktober 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep in een strafzaak. De verdachte was in deze zaak aangeklaagd voor belaging, zoals vastgelegd in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. De kern van de zaak draaide om de vraag of het cassatieberoep tijdig was ingesteld, conform artikel 432 lid 1, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Volgens de stukken was de dagvaarding om op de terechtzitting van het hof van 26 januari 2024 aan de verdachte in persoon betekend. Dit betekende dat het cassatieberoep binnen veertien dagen na de einduitspraak van het hof op 9 februari 2024 ingesteld had moeten worden. Echter, het beroep werd pas op 11 maart 2024 ingesteld, wat resulteerde in een te late indiening. De Hoge Raad oordeelde dat het cassatieberoep niet in behandeling kon worden genomen vanwege deze termijnoverschrijding. De uitspraak van de Hoge Raad was dan ook dat het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.