ECLI:NL:HR:2025:1487
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake naheffingsaanslag belasting personenauto’s en motorrijwielen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 oktober 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 10 oktober 2024, nummer BK-23/315. Dit hoger beroep was gericht tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nummer SGR 22/805) die betrekking had op een aan de belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen.
De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door een onbekende persoon aangeduid als [P], heeft een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2025.