Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
7 oktober 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 oktober 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, van 12 september 2023. De verdachte, geboren in 1953, was in hoger beroep veroordeeld voor gewoontewitwassen van grote sommen geld en horloges, waarbij de Hoge Raad zich moest buigen over verschillende cassatiemiddelen die door de advocaat P. van Dongen waren ingediend. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens concludeerde tot verwerping van het beroep, met de mogelijkheid van ambtshalve vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf wegens overschrijding van de redelijke termijn in cassatie.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft daarbij geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Tevens heeft de Hoge Raad ambtshalve de overschrijding van de redelijke termijn vastgesteld, maar volstond met de constatering dat deze was overschreden zonder verdere rechtsgevolgen aan deze constatering te verbinden.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand is gebleven. Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter.