Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
30 september 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2025 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van een klager tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam. De klager had een klaagschrift ingediend met betrekking tot de teruggave van een inbeslaggenomen geldbedrag van € 700, dat was verkregen na diefstal van een fiets. Het Openbaar Ministerie had besloten tot teruggave van het geldbedrag aan de klager, maar met verrekening van bedragen die de klager aan de staat verschuldigd was. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het cassatieberoep van de klager niet ontvankelijk is, omdat het beslag op het geldbedrag was geëindigd door de verrekening. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het beroep, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd. De beslissing is genomen door de vice-president M.J. Borgers en de raadsheren M. Kuijer en T.B. Trotman, met E. Schnetz als waarnemend griffier. De uitspraak benadrukt de toepassing van artikel 6:1:13 van het Wetboek van Strafvordering, dat de mogelijkheid van verrekening regelt.