ECLI:NL:HR:2025:1422
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraken Gerechtshof Amsterdam over naheffingsaanslagen belasting personenauto’s en motorrijwielen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 september 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] B.V. tegen uitspraken van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen meerdere uitspraken van het Gerechtshof, die op hun beurt weer voortvloeiden uit eerdere uitspraken van de Rechtbank Noord-Holland. De belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van het Hof, die betrekking hadden op naheffingsaanslagen in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], diende een verweerschrift in. De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraken van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom het tot dit oordeel was gekomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond.