Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
5.Beslissing
30 september 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1984, die werd beschuldigd van medeplegen van gekwalificeerde doodslag in Curaçao. In eerste aanleg werd de verdachte vrijgesproken, maar het Openbaar Ministerie ging in hoger beroep. De Hoge Raad heeft zich gebogen over twee cassatiemiddelen die door de verdediging zijn ingediend. Het eerste middel betreft het gebruik van verklaringen van medeverdachten die in hun eigen zaak zijn afgelegd. De Hoge Raad oordeelt dat het hof terecht heeft geoordeeld dat deze verklaringen konden worden gevoegd aan het dossier, aangezien de verdediging op de hoogte was van de voeging en hiertegen geen bezwaren heeft geuit. Het tweede middel betreft de bewezenverklaring van het medeplegen van gekwalificeerde doodslag. De Hoge Raad concludeert dat het hof op basis van de feiten en omstandigheden terecht heeft geoordeeld dat de verdachte bewust een aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. De samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten was intensief en planmatig, wat het oordeel van het hof ondersteunt. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het cassatieberoep, waarbij de eerdere uitspraak van het hof in stand blijft.