Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
4 februari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 februari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft de niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep van de verdachte, die was veroordeeld voor schuldheling. De verdachte had een cassatiemiddel ingediend, vertegenwoordigd door zijn advocaat M.A.M. Pijnenburg. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens concludeerde tot vernietiging van de uitspraak van het hof en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat de verdachte geen schriftuur houdende grieven had ingediend. Dit oordeel was gebaseerd op de veronderstelling dat de verdachte geen grieven had ingediend, zonder rekening te houden met de inhoud van e-mailwisselingen tussen de raadsman en de strafgriffie van het hof. De Hoge Raad oordeelde dat deze e-mailwisselingen relevant waren voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het hoger beroep.
De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan. Dit arrest benadrukt het belang van communicatie tussen de raadsman en de griffie in het kader van de ontvankelijkheid van hoger beroep en de noodzaak voor de rechter om alle relevante informatie in overweging te nemen.