ECLI:NL:HR:2025:1368

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
22 september 2025
Zaaknummer
24/01950
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de Zwembadmoord in Marum en de rol van kroongetuigen en medeverdachten

In deze zaak gaat het om de cassatie van een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 15 mei 2024 uitspraak deed in de strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de zogenaamde 'Zwembadmoord' in Marum in 2012. De verdachte, geboren in 1961, heeft samen met haar dochter en zoon een huurmoord beraamd, wat valt onder artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging heeft verzocht om niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie, omdat het recht op een eerlijk proces van de verdachte zou zijn geschonden. Dit betreft onder andere de vraag of niet alle verklaringen van de kroongetuige uitgesloten moeten worden van bewijs. Daarnaast zijn er vragen over het gebruik van kroongetuigeverklaringen en verklaringen van niet-ondervraagde medeverdachten voor bewijsdoeleinden. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld, maar heeft geoordeeld dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens is overschreden, maar heeft geen verdere rechtsgevolgen aan deze overschrijding verbonden. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/01950
Datum23 september 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 mei 2024, nummer 21-000127-23, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben de advocaten J.C. Reisinger en R.L. Vermeulen bij schriftuur en aanvullende schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadslieden van de verdachte hebben daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste, het tweede, het derde en het vierde cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. In het licht van de beperkte mate van overschrijding van de redelijke termijn volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
23 september 2025.