Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
3.Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel
4.Beslissing
23 september 2025.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de cassatie van een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 15 mei 2024 uitspraak deed in de strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de zogenaamde 'Zwembadmoord' in Marum in 2012. De verdachte, geboren in 1961, heeft samen met haar dochter en zoon een huurmoord beraamd, wat valt onder artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging heeft verzocht om niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie, omdat het recht op een eerlijk proces van de verdachte zou zijn geschonden. Dit betreft onder andere de vraag of niet alle verklaringen van de kroongetuige uitgesloten moeten worden van bewijs. Daarnaast zijn er vragen over het gebruik van kroongetuigeverklaringen en verklaringen van niet-ondervraagde medeverdachten voor bewijsdoeleinden. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld, maar heeft geoordeeld dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens is overschreden, maar heeft geen verdere rechtsgevolgen aan deze overschrijding verbonden. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen.