Op 19 september 2025 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een verzoek om herziening van een eerder arrest, ECLI:NL:HR:2024:1582, dat op 8 november 2024 was gewezen. Het verzoek om herziening was ingediend door [X] en betrof de vraag of het verzoek om ontheffing van betaling van griffierecht ontvankelijk was. De griffier had belanghebbende op 7 april 2025 gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor betaling. Belanghebbende heeft het griffierecht op 2 mei 2025 voldaan, maar heeft ook een verzoek om ontheffing ingediend op 6 mei 2025, na de gestelde termijn. De Hoge Raad oordeelde dat dit verzoek niet-ontvankelijk was omdat het niet binnen de gestelde termijn was ingediend. De Hoge Raad heeft het verzoek om herziening beoordeeld en geconcludeerd dat het duidelijk niet kon slagen. Daarom werd het verzoek zonder verdere motivering niet-ontvankelijk verklaard, conform artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.