2.3Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende bepalingen van belang.
- Artikel 8 leden 1 en 2 WVW 1994:
“1. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen of tot behoorlijk te begeleiden in staat moet worden geacht.
2. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:
a. het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht (...).”
- Artikel 160 lid 5, aanhef en onder b, WVW 1994:
“Op de eerste vordering van een van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen zijn de bestuurder van een voertuig, degene die aanstalten maakt een voertuig te gaan besturen en de begeleider, verplicht hun medewerking te verlenen aan:
(...)
b. een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht, ter vaststelling van een mogelijke overtreding van artikel 8, tweede of derde lid (...).”
- Artikel 163 leden 1 en 8 WVW 1994:
“1. Bij verdenking dat de bestuurder van een voertuig heeft gehandeld in strijd met artikel 8, kan de opsporingsambtenaar hem bevelen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, en artikel 8, derde lid, onderdeel a.
8. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels vastgesteld omtrent de wijze van uitvoering van artikel 160, vijfde lid, en van dit artikel. Deze regels kunnen mede betrekking hebben op de mogelijkheid tot het doen verrichten van een tegenonderzoek. Bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie worden in de bij die algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen voorschriften ter uitvoering van die regels vastgesteld.”
- Artikel 6 lid 1 van het in artikel 163 lid 8 WVW 1994 bedoelde Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: Besluit):
“Een voorlopig ademonderzoek als bedoeld in artikel 160, vijfde lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 (...) geschiedt door degene bij wie het onderzoek wordt verricht, in een voor het onderzoek bestemde ademtester die bij ministeriële regeling is aangewezen, ademlucht te laten blazen en het resultaat daarvan af te lezen.”
- Artikel 10 lid 1 Besluit:
“Een ademonderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder a (...) van de Wegenverkeerswet 1994 (...) geschiedt door de verdachte, zo nodig viermaal, ademlucht in een voor het onderzoek bestemd ademanalyseapparaat dat bij ministeriële regeling is aangewezen, te laten blazen en het resultaat daarvan af te lezen. Het blazen kan worden beëindigd, zodra het onderzoek twee meetresultaten heeft opgeleverd.”
- De blijkens Stcrt. 2021, 37828 met ingang van 1 juni 2021 ingetrokken Instructie handhaving rijden onder invloed (Stcrt. 2017, 52662) (hierna: de Instructie) zoals deze luidde ten tijde van het tenlastegelegde feit:
“1. Begripsbepalingen
• Besluit: Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer;
• Ademtest: Een voorlopig ademonderzoek in de zin van artikel 6, eerste lid van het Besluit;
• Ademanalyse: Een ademonderzoek in de zin van artikel 10 van het Besluit;
(...)
2.2.2.Controlesituaties
A. De opsporing van alcohol in het verkeer
• Voorlopig ademonderzoek
Op eerste vordering van één van de in artikel 159, onderdeel a van de WVW 1994 bedoelde personen, zijn bestuurders of degenen die aanstalten maken een voertuig te gaan besturen, verplicht medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek naar uitgeademde lucht, ter vaststelling van een mogelijke overtreding van artikel 8, tweede of derde lid WVW 1994.
Het voorlopig ademonderzoek is geregeld in paragraaf 3.2. van het Besluit. Het voorlopig ademonderzoek is niet bestemd als bewijsmiddel, maar heeft de functie van selectiemiddel. Voorts is van belang dat bij inzet van dit voorlopig ademonderzoek het mondstuk telkens wordt gewisseld (HR 8 juli 1997, VR 1998, 1).
Op het voorselectieapparaat verschijnen voor alcohol in het verkeer de volgende relevante aanduidingen
P (pass)
Indicatie alcohol onder de vervolgingsgrens van 95 ug/l
P/A (pass/alert)
Indicatie dat bij de ademanalyse een hoeveelheid alcohol boven de vervolgingsgrens van 95 ug/l wordt aangetroffen (170-300 ug/l)
A (alert)
Indicatie dat bij ademanalyse een hoeveelheid alcohol boven de vervolgingsgrens van 235 ug/l wordt aangetroffen (300-650 ug/l)
F (fail)
Indicatie dat bij de ademanalyse een hoeveelheid alcohol boven de 570 ug/l (> 650 ug/l) wordt aangetroffen
• Verdenking
Een verdenking ontstaat wanneer de uitslag van het voorlopig ademonderzoek F of A inhoudt. Bij een P/A houdt de aanduiding P van pass voor de ervaren bestuurder in dat hij niet verdacht is. Daarentegen geeft de uitslag A in de combinatieaanduiding P/A bij beginnende bestuurders wel voldoende grond voor een verdenking en volgt een bevel medewerking ademanalyse, nadat eerst het resultaat van dat vooronderzoek direct aan de verdachte is medegedeeld.
Indien het voorlopig ademonderzoek geen uitsluitsel geeft is toch verdenking mogelijk, namelijk op grond van uiterlijke kenmerken, zoals een dranklucht, waggelende gang of belemmerde spraak (trias alcoholica). In die omstandigheden volgt eveneens een bevel medewerking ademanalyse. Zie wat betreft adem, die ruikt naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank: (HR 3 maart 1981, VR 1981, 70).
• Bevel medewerking ademanalyse
In het geval van voldoende verdenking voor rijden onder invloed van alcohol, volgt een bevel medewerking ademanalyse door een opsporingsambtenaar. Dat bevel brengt een medewerkingsplicht mee voor de verdachte o.a. om ademlucht in de apparatuur te blazen alsmede aanwijzingen die de opsporingsambtenaar aan hem geeft op te volgen, zoals het meegaan naar de plaats waar de ademanalyse plaatsvindt.”
2.4.1Op grond van artikel 163 lid 1 WVW 1994 kan een opsporingsambtenaar bij verdenking dat de bestuurder van een voertuig heeft gehandeld in strijd met artikel 8 WVW 1994, hem bevelen medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8 lid 2, aanhef en onder a, van deze wet. Deze verdenking kan – zo blijkt uit de hiervoor weergegeven Instructie – onder meer worden gegrond op het resultaat van een voorlopig ademonderzoek als bedoeld in artikel 160 WVW 1994. De verdenking kan ook worden gegrond op (een combinatie van) andere feiten of omstandigheden, zoals aanwijzingen dat de bestuurder opvallend verkeersgedrag heeft vertoond of heeft bijgedragen aan het ontstaan van een verkeersongeval, de constatering dat zijn adem naar alcohol ruikt, of de omstandigheid dat hij een of meer kenmerken vertoont die wijzen op alcoholgebruik, zoals bloeddoorlopen ogen of verminderd functioneren van de spraak of de motoriek. Een uitslag van een voorlopig ademonderzoek die wel duidt op enig alcoholgebruik maar op zichzelf de hiervoor bedoelde verdenking nog niet kan dragen, kan in dit verband een relevante omstandigheid zijn.
2.4.2Het hof heeft geoordeeld dat de opsporingsambtenaren in dit geval de verdenking als bedoeld in artikel 163 lid 1 WVW 1994 konden baseren op aanwijzingen dat de verdachte een fietser niet of te laat had opgemerkt, op de geur van alcoholgebruik bij de verdachte en op de bloeddoorlopen ogen van de verdachte, en dat de omstandigheid “dat de verdachte bij een voorlopig ademonderzoek een indicatie ‘P/A’ blies (...) daar niets aan af [doet]”. Dat oordeel geeft in het licht van wat onder 2.4.1 is vooropgesteld niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.