ECLI:NL:HR:2025:133

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
22/02402
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eendaadse samenloop van gekwalificeerde dood door schuld in verkeer en rijden onder invloed

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 januari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1965, was betrokken bij een verkeersongeval in Apeldoorn op 8 februari 2019, waarbij hij onder invloed van alcohol met hoge snelheid een fietser aanreed. In eerste aanleg werd de verdachte vrijgesproken van rijden onder invloed, maar het hof oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren voor een verdenking van rijden onder invloed, ondanks de 'P/A-uitslag' van het voorlopig ademonderzoek. De Hoge Raad bevestigde dat de opsporingsambtenaren de verdenking konden baseren op de omstandigheden van het ongeval, waaronder de geur van alcohol en de bloeddoorlopen ogen van de verdachte. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, die werd verminderd van vijftien naar veertien maanden, omdat de redelijke termijn was overschreden. De overige klachten van de verdachte werden verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/02402
Datum28 januari 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 juni 2022, nummer 21-000754-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.Y. Taekema, advocaat in ’s-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend wat betreft de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de verwerping door het hof van het verweer dat vanwege de ‘P/A-uitslag’ van het voorlopig ademonderzoek geen sprake was van een verdenking zoals bedoeld in artikel 163 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994).
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1. Primair
hij op 8 februari 2019 te Apeldoorn als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), gaande in de richting van de kruising van de wegen de Europaweg en de Eendrachtstraat, daarmede rijdende over de weg, de Europaweg, zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
- onder invloed van alcohol,
- niet of in onvoldoende mate heeft gelet en is blijven letten op het direct voor hem, verdachte gelegen weggedeelte van die weg (de Europaweg) en het zich daarop bevindende verkeer; en
- ter hoogte van die kruising, in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand die hij, verdachte die weg (de Europaweg) kon overzien en waarover deze vrij was; en
- met een snelheid gelegen tussen de 104 en 116 kilometer per uur, die kruising is op- en overgereden; en
- is gebotst tegen een fietser, welke fietser – komende uit de richting van de Parallelweg van de Europaweg – doende was die Europaweg over te steken in de richting van de Eendrachtstraat,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood,
- terwijl hij, verdachte verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994; en
- welk feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij verdachte een krachtens de Wegenverkeersweg 1994 vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden;
2.
hij op of omstreeks 8 februari 2019 te Apeldoorn, als bestuurder van een voertuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 275 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
“2. een proces-verbaal aanhouding, genummerd PL0600-2019059630-7, opgemaakt door [verbalisant 1] , brigadier van politie Oost-Nederland, en [verbalisant 2] , agent van politie Oost-Nederland, gesloten en getekend op 8 februari 2019, als bijlage op pagina’s 193-194, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisanten:
Op pagina 193:
Op 8 februari 2019 omstreeks 20:00 uur waren wij bezig met de incidentenafhandeling in Apeldoorn. Omstreeks 20:12 uur kregen wij het verzoek te gaan naar de Europaweg in Apeldoorn. Daar zou ter hoogte van de Rabobank collega [verbalisant 3] bij een slachtoffer staan dat was aangereden door een automobilist, dit bleek verdachte (het hof begrijpt uit de context van het proces-verbaal: [verdachte] ). Ter plaatse zagen wij een Ford Mondeo op de Europaweg. Wij zagen dat de personenauto aan de voorzijde zwaar beschadigd was. Wij zagen tevens een slachtoffer dat zwaargewond was achter de Ford Mondeo. Ik hoorde dat de verdachte bevestigde dat hij de bestuurder was van de Ford Mondeo. Vervolgens rook ik, [verbalisant 2] Worp , dat verdachte riekte naar inwendig gebruik van alcohol.
(...)
9. een proces-verbaal rijden onder invloed, genummerd PL0600-2019059642-1, opgemaakt door [verbalisant 2] , agent van politie Oost-Nederland, gesloten en getekend op 8 februari 2019, als bijlage op pagina’s 205-207, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant:
Op pagina 206:
Op 8 februari 2019 heb ik verdachte onderworpen aan een ademanalyseonderzoek. Dit heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek. Het onderzoeksresultaat van de ademanalyse bedroeg 275 μg/l.
10. een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een uitslagformulier ademanalyseonderzoek, als bijlage op pagina 208, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Op pagina 208:
Bureau: Apeldoorn.
Startdatum/-tijd: 8 februari 2019 20:51 uur.
Einddatum/-tijd: 8 februari 2019 20:55 uur.
Ademonderzoek-resultaat: 275 μg/l.”
2.2.3
Het hof heeft over de bewezenverklaring onder meer overwogen:
“Overweging met betrekking tot het rijden onder invloed
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de beslissing van de rechtbank met betrekking tot het rijden onder invloed niet strookt met de rechtspraak over het stelsel van strikte waarborgen voor de uitvoering van alcoholonderzoek.
De verdediging heeft zich - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat de bewijsbeslissing van de rechtbank op het punt van het rijden onder invloed in hoger beroep moet worden gevolgd. Deze beslissing houdt in dat aan verdachte - na de uitslag 'P/A' bij het voorlopig ademonderzoek, gelet op de betekenis daarvan zoals die voortvloeit uit de Instructie handhaving rijden onder invloed - geen bevel tot medewerking aan een ademanalyseonderzoek op grond van artikel 163, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994 mocht worden gegeven. Met de uitslag 'P/A' was er immers geen verdenking ter zake het rijden onder invloed en dat kan slechts anders zijn als er sprake is van een cumulatie van een dranklucht én een waggelende gang én belemmerde spraak bij verdachte; de zogeheten 'trias alcoholica'. De resultaten van het ademanalyseonderzoek moeten derhalve worden uitgesloten van het bewijs, zodat de strafverzwarende omstandigheid in het onder 1 primair tenlastegelegde en het onder 2 tenlastegelegde niet bewezen kunnen worden.
Beoordeling van het hof
In artikel 163, eerste lid Wegenverkeerswet 1994 staat dat een opsporingsambtenaar bij een verdenking dat een bestuurder van een voertuig heeft gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, die bestuurder kan bevelen zijn medewerking te verlenen aan een ademanalyseonderzoek. Van een verdenking is volgens artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering sprake wanneer uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit. Het voorlopig ademonderzoek is volgens de Instructie handhaving rijden onder invloed één van de mogelijkheden op basis waarvan een verdenking ter zake rijden onder invloed kan rijzen. Volgens de jurisprudentie (HR 18 december 1979, VR 1980, 59 en HR 3 maart 1981, VR 1981, 70) is een verdenking ter zake rijden onder invloed echter ook mogelijk wanneer een verdachte riekt naar inwendig gebruik van alcohol.
In de onderhavige zaak - zo staat vast - is de politie bij de plaats van het dodelijke ongeval gearriveerd en is de verdachte als bestuurder van de daarbij mogelijk betrokken personenauto onderworpen aan het controlemiddel van een voorlopig ademonderzoek. Het voorlopig ademonderzoek gaf bij verdachte een uitslag 'P/A'. Deze uitslag geeft volgens de Instructie handhaving rijden onder invloed een indicatie van een ademalcoholgehalte van boven de 95 μg/l, met een bereik tussen de 170-300 μg/l. Verbalisant heeft verdachte vervolgens bevolen zijn medewerking te verlenen aan een ademanalyseonderzoek omdat hij opmerkte dat verdachtes adem rook naar het inwendig gebruik van alcohol en zag dat verdachte bloeddoorlopen ogen had.
Naar het oordeel van het hof hebben de verbalisanten, gelet op de omstandigheden van de situatie, waaronder het feit dat er aanwijzingen waren dat verdachte een fietser niet of te laat had opgemerkt, de geur van alcoholgebruik bij verdachte en zijn bloeddoorlopen ogen, tot de conclusie kunnen komen dat er jegens verdachte een verdenking was gerezen ter zake van rijden onder invloed. Dat verdachte bij een voorlopig ademonderzoek een indicatie 'P/A' blies doet daar niets aan af. Van enigerlei vormverzuim, laat staan enige schending van een strikte waarborg, is derhalve geen sprake. Het hof verwerpt daarom het verweer van de raadsman.”
2.3
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende bepalingen van belang.
- Artikel 8 leden 1 en 2 WVW 1994:
“1. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen of tot behoorlijk te begeleiden in staat moet worden geacht.
2. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:
a. het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht (...).”
- Artikel 160 lid 5, aanhef en onder b, WVW 1994:
“Op de eerste vordering van een van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen zijn de bestuurder van een voertuig, degene die aanstalten maakt een voertuig te gaan besturen en de begeleider, verplicht hun medewerking te verlenen aan:
(...)
b. een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht, ter vaststelling van een mogelijke overtreding van artikel 8, tweede of derde lid (...).”
- Artikel 163 leden 1 en 8 WVW 1994:
“1. Bij verdenking dat de bestuurder van een voertuig heeft gehandeld in strijd met artikel 8, kan de opsporingsambtenaar hem bevelen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, en artikel 8, derde lid, onderdeel a.
8. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels vastgesteld omtrent de wijze van uitvoering van artikel 160, vijfde lid, en van dit artikel. Deze regels kunnen mede betrekking hebben op de mogelijkheid tot het doen verrichten van een tegenonderzoek. Bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie worden in de bij die algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen voorschriften ter uitvoering van die regels vastgesteld.”
- Artikel 6 lid 1 van het in artikel 163 lid 8 WVW 1994 bedoelde Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: Besluit):
“Een voorlopig ademonderzoek als bedoeld in artikel 160, vijfde lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 (...) geschiedt door degene bij wie het onderzoek wordt verricht, in een voor het onderzoek bestemde ademtester die bij ministeriële regeling is aangewezen, ademlucht te laten blazen en het resultaat daarvan af te lezen.”
- Artikel 10 lid 1 Besluit:
“Een ademonderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder a (...) van de Wegenverkeerswet 1994 (...) geschiedt door de verdachte, zo nodig viermaal, ademlucht in een voor het onderzoek bestemd ademanalyseapparaat dat bij ministeriële regeling is aangewezen, te laten blazen en het resultaat daarvan af te lezen. Het blazen kan worden beëindigd, zodra het onderzoek twee meetresultaten heeft opgeleverd.”
- De blijkens Stcrt. 2021, 37828 met ingang van 1 juni 2021 ingetrokken Instructie handhaving rijden onder invloed (Stcrt. 2017, 52662) (hierna: de Instructie) zoals deze luidde ten tijde van het tenlastegelegde feit:
“1. Begripsbepalingen
• Besluit: Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer;
• Ademtest: Een voorlopig ademonderzoek in de zin van artikel 6, eerste lid van het Besluit;
• Ademanalyse: Een ademonderzoek in de zin van artikel 10 van het Besluit;
(...)
2.2.2.
Controlesituaties
A. De opsporing van alcohol in het verkeer
• Voorlopig ademonderzoek
Op eerste vordering van één van de in artikel 159, onderdeel a van de WVW 1994 bedoelde personen, zijn bestuurders of degenen die aanstalten maken een voertuig te gaan besturen, verplicht medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek naar uitgeademde lucht, ter vaststelling van een mogelijke overtreding van artikel 8, tweede of derde lid WVW 1994.
Het voorlopig ademonderzoek is geregeld in paragraaf 3.2. van het Besluit. Het voorlopig ademonderzoek is niet bestemd als bewijsmiddel, maar heeft de functie van selectiemiddel. Voorts is van belang dat bij inzet van dit voorlopig ademonderzoek het mondstuk telkens wordt gewisseld (HR 8 juli 1997, VR 1998, 1).
Op het voorselectieapparaat verschijnen voor alcohol in het verkeer de volgende relevante aanduidingen
P (pass)
Indicatie alcohol onder de vervolgingsgrens van 95 ug/l
P/A (pass/alert)
Indicatie dat bij de ademanalyse een hoeveelheid alcohol boven de vervolgingsgrens van 95 ug/l wordt aangetroffen (170-300 ug/l)
A (alert)
Indicatie dat bij ademanalyse een hoeveelheid alcohol boven de vervolgingsgrens van 235 ug/l wordt aangetroffen (300-650 ug/l)
F (fail)
Indicatie dat bij de ademanalyse een hoeveelheid alcohol boven de 570 ug/l (> 650 ug/l) wordt aangetroffen
• Verdenking
Een verdenking ontstaat wanneer de uitslag van het voorlopig ademonderzoek F of A inhoudt. Bij een P/A houdt de aanduiding P van pass voor de ervaren bestuurder in dat hij niet verdacht is. Daarentegen geeft de uitslag A in de combinatieaanduiding P/A bij beginnende bestuurders wel voldoende grond voor een verdenking en volgt een bevel medewerking ademanalyse, nadat eerst het resultaat van dat vooronderzoek direct aan de verdachte is medegedeeld.
Indien het voorlopig ademonderzoek geen uitsluitsel geeft is toch verdenking mogelijk, namelijk op grond van uiterlijke kenmerken, zoals een dranklucht, waggelende gang of belemmerde spraak (trias alcoholica). In die omstandigheden volgt eveneens een bevel medewerking ademanalyse. Zie wat betreft adem, die ruikt naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank: (HR 3 maart 1981, VR 1981, 70).
(...)
• Bevel medewerking ademanalyse
In het geval van voldoende verdenking voor rijden onder invloed van alcohol, volgt een bevel medewerking ademanalyse door een opsporingsambtenaar. Dat bevel brengt een medewerkingsplicht mee voor de verdachte o.a. om ademlucht in de apparatuur te blazen alsmede aanwijzingen die de opsporingsambtenaar aan hem geeft op te volgen, zoals het meegaan naar de plaats waar de ademanalyse plaatsvindt.”
2.4.1
Op grond van artikel 163 lid 1 WVW 1994 kan een opsporingsambtenaar bij verdenking dat de bestuurder van een voertuig heeft gehandeld in strijd met artikel 8 WVW 1994, hem bevelen medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8 lid 2, aanhef en onder a, van deze wet. Deze verdenking kan – zo blijkt uit de hiervoor weergegeven Instructie – onder meer worden gegrond op het resultaat van een voorlopig ademonderzoek als bedoeld in artikel 160 WVW 1994. De verdenking kan ook worden gegrond op (een combinatie van) andere feiten of omstandigheden, zoals aanwijzingen dat de bestuurder opvallend verkeersgedrag heeft vertoond of heeft bijgedragen aan het ontstaan van een verkeersongeval, de constatering dat zijn adem naar alcohol ruikt, of de omstandigheid dat hij een of meer kenmerken vertoont die wijzen op alcoholgebruik, zoals bloeddoorlopen ogen of verminderd functioneren van de spraak of de motoriek. Een uitslag van een voorlopig ademonderzoek die wel duidt op enig alcoholgebruik maar op zichzelf de hiervoor bedoelde verdenking nog niet kan dragen, kan in dit verband een relevante omstandigheid zijn.
2.4.2
Het hof heeft geoordeeld dat de opsporingsambtenaren in dit geval de verdenking als bedoeld in artikel 163 lid 1 WVW 1994 konden baseren op aanwijzingen dat de verdachte een fietser niet of te laat had opgemerkt, op de geur van alcoholgebruik bij de verdachte en op de bloeddoorlopen ogen van de verdachte, en dat de omstandigheid “dat de verdachte bij een voorlopig ademonderzoek een indicatie ‘P/A’ blies (...) daar niets aan af [doet]”. Dat oordeel geeft in het licht van wat onder 2.4.1 is vooropgesteld niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
2.5
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vijftien maanden.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze veertien maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T.B. Trotman en R. Kuiper, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 januari 2025.