ECLI:NL:HR:2025:132

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
24/00121
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overname tenuitvoerlegging van Canadese gevangenisstraf voor afpersing van minderjarigen

In deze zaak gaat het om de overname van de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf die in Canada is opgelegd aan een Nederlander, veroordeeld voor het afpersen van minderjarige meisjes via internet. De Hoge Raad behandelt het cassatieberoep van de veroordeelde tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 21 december 2023 heeft geoordeeld dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) niet van toepassing is in deze procedure. De veroordeelde, geboren in 1978, was eerder in Nederland veroordeeld voor andere feiten en werd in 2020 uitgeleverd aan Canada. In Canada is hij op 14 oktober 2022 veroordeeld tot dertien jaar gevangenisstraf. De rechtbank Amsterdam heeft geoordeeld dat de Canadese straf moet worden omgezet naar een Nederlandse straf, maar dat artikel 63 Sr niet van toepassing is omdat de feiten waarvoor de veroordeelde in Canada is veroordeeld, zijn gepleegd voordat de Nederlandse rechter tot veroordeling is gekomen in een andere zaak. De Hoge Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank en verwerpt het cassatieberoep. De uitspraak benadrukt dat bij de omzetting van een buitenlandse straf naar een Nederlandse straf, de eerdere veroordeling in Nederland voor andere feiten niet in aanmerking hoeft te worden genomen. De Hoge Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Canadese straf moet worden omgezet naar een gevangenisstraf van zes jaar, rekening houdend met de straffen die in Nederland voor vergelijkbare feiten worden opgelegd.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/00121 W
Datum28 januari 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 december 2023, nummer 13/083009-23, omtrent een verzoek van Canada tot overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing
tegen
[veroordeelde] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de veroordeelde.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de veroordeelde. Namens deze hebben R. Malewicz en S.J. Linck, beiden advocaat in Amsterdam, en F.H. van der Pol, advocaat in Almere, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadslieden van de veroordeelde hebben daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van de rechtbank dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) in deze procedure niet van toepassing is.
2.2
In de conclusie van de advocaat-generaal is onder 3 weergegeven waar het in deze zaak om gaat:
“De veroordeelde is op 13 januari 2014 aangehouden in een Nederlandse strafzaak wegens verdenking van onder meer het op grote schaal afpersen van minderjarige meisjes via het internet met seksueel getinte webcambeelden. Een van die slachtoffers betrof de Canadese [slachtoffer] , die een filmpje op YouTube plaatste waarin ze haar verhaal deed, kort voordat zij op vijftienjarige leeftijd een einde aan haar leven maakte. De veroordeelde is op 17 april 2015 in Canada aangeklaagd en uiteindelijk in 2020 door Nederland uitgeleverd aan Canada voor de vervolging en berechting voor de feiten aangaande [slachtoffer] , onder de voorwaarde dat de in Canada opgelegde straf in Nederland ten uitvoer zou worden gelegd. Voor de overige feiten is de veroordeelde in Nederland vervolgd en uiteindelijk bij arrest van 14 december 2018 door het gerechtshof Amsterdam onherroepelijk veroordeeld tot de maximale gevangenisstraf van tien jaren en 243 dagen. Vervolgens is de veroordeelde op 14 oktober 2022 in de Canadese strafzaak veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertien jaren. Hierna is aan de Nederlandse autoriteiten het verzoek gedaan tot overname van de tenuitvoerlegging van de strafoplegging. In dat kader heeft de officier van justitie op 2 mei 2023 gevorderd dat de rechtbank daartoe verlof verleent tot tenuitvoerlegging.”
2.3
De uitspraak van de rechtbank houdt onder meer in:
“4.3 Standpunt van de verdediging
Primair: toepassing van artikel 9a Sr
De samenloopregeling van artikel 57 Sr is van toepassing ten aanzien van de feiten waarop het Canadese vonnis ziet. Deze bepaling is gelet op artikel 63 Sr ook van toepassing op de samenloop van de feiten waarop het Canadese vonnis ziet met de feiten waarvoor veroordeelde in Nederland is berecht. De feiten waarvoor veroordeelde in Canada is berecht, zijn namelijk gepleegd voordat het gerechtshof Amsterdam op 14 december 2018 vonnis heeft gewezen in de Nederlandse strafzaak en hadden dus in die zaak kunnen worden meegenomen. Voor zover in jurisprudentie is bepaald dat artikel 63 Sr niet van toepassing is in een omzettingsprocedure gaat dat niet op in deze zaak. Die jurisprudentie ziet op buitenlandse vonnissen, waarmee rekening zou moeten worden gehouden. In deze zaak gaat het echter om een Nederlandse veroordeling, waarmee rekening moet worden gehouden. Van belang is verder dat het gelet op de gelijksoortigheid van de feiten en het beschikbare bewijs volkomen logisch was geweest om veroordeelde voor de feiten, die nu in Canada zijn berecht, ook in Nederland te berechten. De zaak tegen [slachtoffer] is kunstmatig losgekoppeld van de Nederlandse strafzaak. Dat mag niet tot gevolg hebben dat het bepaalde in artikel 57 Sr wordt omzeild. Artikel 63 Sr biedt daarvoor de oplossing omdat die bepaling juist is bedoeld om de omzeiling van artikel 57 Sr te voorkomen.
De toepassing van artikel 63 Sr moet ertoe leiden dat de in Canada opgelegde vrijheidsstraf wordt omgezet naar een gevangenisstraf van 0 dagen. Het gerechtshof Amsterdam heeft in de Nederlandse strafzaak, rekening houdende met artikel 57 Sr, namelijk al de maximaal mogelijk op te leggen gevangenisstraf opgelegd. Gelet op de cumulatiebeperkingen die volgen uit de artikelen 57 en 63 Sr moet toepassing worden gegeven aan het rechterlijk pardon van artikel 9a Sr.
(...)
4.4
Oordeel van de rechtbank
Omzetting van de straf
De rechtbank houdt bij de omzetting naar een Nederlandse straf om te beginnen rekening met de in Canada opgelegde straf en hoogte daarvan.
Bij de vaststelling van de duur van de straf neemt de rechtbank verder in overweging dat de Nederlandse overheid er regelmatig en nadrukkelijk voor waarschuwt dat aan het plegen van strafbare feiten in het buitenland grote risico’s zijn verbonden, gezien de veelal aanzienlijk hogere straffen die daar worden opgelegd. Door zich in Canada aan voornoemde delicten schuldig te maken, althans de delicten te plegen ten aanzien van een slachtoffer in Canada, heeft veroordeelde het risico genomen daarvoor zwaarder te worden gestraft dan in Nederland. Dit risico is voor zijn rekening.
Strafmodaliteit en duur
De rechtbank is van oordeel dat bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de bepaling van de duur daarvan, uit het oogpunt van een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met een andersoortige of lagere straf dan een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur. Gezien de bewezenverklaring gaat het om het tussen november 2009 en februari 2012 op verschillende sociale mediaplatforms door veroordeelde afpersen van [slachtoffer] , die pas twaalf jaar oud was, en haar verleiden tot het uitvoeren van pornografische camshows voor hem. Hij perste [slachtoffer] af door aanhoudende en intimiderende dreigementen dat hij afbeeldingen en video’s van haar zou verspreiden, wat hij deed toen zij weigerde aan zijn eisen te voldoen. Veroordeelde verspreidde kinderpornografisch materiaal waarin [slachtoffer] werd afgebeeld onder haar vrienden, familie en gemeenschap. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de overige omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, zoals vastgesteld in het Canadese vonnis.
(...)
De rechtbank heeft rekening gehouden met de straffen die in vergelijkbare zaken in Nederland worden opgelegd en die doorgaans lager zijn dan de in Canada aan veroordeelde opgelegde straf.
De rechtbank stelt voorts vast dat artikel 63 Sr niet van toepassing is in deze procedure nu zij niet komt tot een “schuldigverklaring aan een misdrijf of overtreding” in de zin van die bepaling, maar tot een omzetting van de Canadese straf naar een Nederlandse straf. Het verzoek van de raadsman om met toepassing van dit artikel rekening te houden met het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 14 december 2018 wordt dus niet ingewilligd. De Canadese rechter heeft overigens de Nederlandse veroordeling wel bij zijn beoordeling betrokken. Met dit gegeven zal de rechtbank, bij het bepalen van een passend en geboden straf, dan ook rekening houden.
Alles afwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf van zes jaar passend. De straf is aanzienlijk lager dan de in Canada opgelegde straf, omdat de rechtbank ook rekening heeft gehouden met de straffen die in Nederland in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor strafkorting vanwege de detentie(omstandigheden) in Canada. Daarom wijkt de rechtbank af van de vordering van de officier van justitie.”
2.4
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende verdragsrechtelijke en wettelijke bepalingen van belang.
- Artikel 9 leden 1 en 2 van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (hierna: VOGP), in de Nederlandse vertaling:
“Artikel 9. Gevolgen van de overbrenging voor de Staat van tenuitvoerlegging
1. De bevoegde autoriteiten van de Staat van tenuitvoerlegging dienen:
(...)
b. de veroordeling door middel van een rechterlijke of administratieve procedure in een beslissing van die Staat om te zetten, waarbij voor de sanctie in de Staat van veroordeling opgelegd, een sanctie in de plaats wordt gesteld, zoals voorgeschreven voor hetzelfde strafbare feit naar het recht van de Staat van tenuitvoerlegging onder de in artikel 11 vermelde voorwaarden.
2. De Staat van tenuitvoerlegging stelt desgevraagd, vóór de overbrenging van de gevonniste persoon, de Staat van veroordeling in kennis welke van deze procedures door hem zal worden gevolgd.”
- Artikel 11 lid 1 VOGP, in de Nederlandse vertaling:
“Artikel 11. Omzetting van de veroordeling
1. Ingeval van omzetting van de veroordeling zijn de in de wetgeving van de Staat van tenuitvoerlegging voorziene procedures van toepassing. Bij omzetting van de veroordeling:
a. is de bevoegde autoriteit gebonden aan de vaststelling van de feiten voor zover deze uitdrukkelijk of impliciet blijken uit het door de Staat van veroordeling uitgesproken vonnis;
b. kan de bevoegde autoriteit een sanctie die vrijheidsbeneming met zich mede brengt, niet in een geldstraf omzetten;
c. brengt de bevoegde autoriteit de volledige periode van de door de gevonniste persoon reeds ondergane vrijheidsbeneming in mindering; en
d. zal de bevoegde autoriteit de strafrechtelijke positie van de gevonniste persoon niet verzwaren en is niet gebonden aan een eventueel minimum waarin door de wet van de Staat van tenuitvoerlegging wordt voorzien voor het gepleegde strafbare feit of de gepleegde strafbare feiten.”
- Artikel 31 lid 1 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (hierna: WOTS):
“De rechtbank, de tenuitvoerlegging toelaatbaar achtende, verleent verlof tot tenuitvoerlegging van de buitenlandse rechterlijke beslissing en legt, met inachtneming van het daaromtrent in het toepasselijke verdrag voorgeschrevene, de straf of maatregel op, welke op het overeenkomstige feit naar Nederlands recht is gesteld. De uitspraak van de rechtbank wordt met redenen omkleed. De uitspraak geeft voorts de bijzondere redenen op, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid en voorts zoveel mogelijk de omstandigheden, waarop bij de vaststelling van de duur of de hoogte van de straf is gelet. De artikelen 353 en 357 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.”
- Artikel 57 Sr:
“1. Bij samenloop van feiten die als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd en meer dan één misdrijf opleveren waarop gelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, wordt één straf opgelegd.
2. Het maximum van deze straf is het totaal van de hoogste straffen op de feiten gesteld, doch – voor zover het gevangenisstraf of hechtenis betreft – niet meer dan een derde boven het hoogste maximum.”
- Artikel 63 Sr:
“Indien iemand, nadat hem een straf is opgelegd, schuldig wordt verklaard aan een misdrijf of een overtreding voor die strafoplegging gepleegd, zijn de bepalingen van deze titel voor het geval gelijktijdig straf wordt opgelegd van toepassing.”
2.5
Het cassatiemiddel berust op de opvatting dat in een geval als dit – waarin strafbare feiten die hebben geleid tot een veroordeling in het buitenland, zijn gepleegd voordat een Nederlandse strafrechter de veroordeelde in een Nederlandse strafzaak voor andere strafbare feiten heeft veroordeeld – artikel 63 Sr van toepassing is. Die opvatting vindt geen steun in het recht. De rechter die op grond van artikel 31 lid 1 WOTS verlof verleent tot tenuitvoerlegging van de buitenlandse rechterlijke beslissing, legt de straf of maatregel op die “op het overeenkomstige feit” naar Nederlands recht is gesteld. In de formulering van artikel 9 lid 1 VOGP gaat het om het in de plaats stellen van een sanctie zoals voorgeschreven “voor hetzelfde strafbare feit” naar het recht van de Staat van tenuitvoerlegging. De in artikel 31 WOTS bedoelde beslissing over de oplegging van een straf of maatregel betreft dus de sanctie die naar Nederlands recht kan worden opgelegd voor het strafbare feit waarvoor in het buitenland veroordeling heeft plaatsgevonden. Daarbij bestaat geen verplichting om, op een manier als in artikel 63 Sr omschreven, acht te slaan op een eerdere veroordeling in een Nederlandse strafzaak voor een ander feit of andere feiten. Het oordeel van de rechtbank dat artikel 63 Sr geen toepassing vindt, is dan ook juist.
2.6
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, faalt het.

3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door de rechtbank zijn ingezonden.
3.2
Nu de Hoge Raad de zaak binnen veertien maanden na het instellen van het cassatieberoep afdoet, waardoor de overschrijding van de inzendtermijn in voldoende mate wordt gecompenseerd, kan – wat betreft de totale duur van de behandeling in cassatie – niet worden gesproken van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM.
3.3
Het cassatiemiddel faalt.

4.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 januari 2025.