Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
16 september 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 september 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1970, had beroep in cassatie ingesteld na een uitspraak van het hof van 21 oktober 2024. De advocaten R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo hebben namens de verdachte een cassatiemiddel voorgesteld. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de beslissingen over de tenlastelegging en de strafoplegging. Het hof had in zijn uitspraak volstaan met een opgave van bewijsmiddelen zonder de nodige motivering te geven, wat in strijd is met artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad oordeelde dat het cassatiemiddel slaagde, omdat het hof had nagelaten de in artikel 423 lid 1 Sv bedoelde aanvulling van gronden te geven. Dit leidde tot een (partiële) vernietiging van de uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige.