Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
28 januari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 januari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1969, was aangeklaagd voor medeplegen van valsheid in geschrift en witwassen van een uit valsheid in geschrift verkregen geldbedrag. De zaak kwam voor de Hoge Raad na een verzoek tot aanhouding in hoger beroep, dat door het hof was afgewezen. De verdachte stelde dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat het aanhoudingsverzoek onvoldoende was onderbouwd. Daarnaast werd er verweer gevoerd tegen de dagvaarding, die volgens de verdediging innerlijk tegenstrijdig zou zijn, en werd er geklaagd over de bewijsvoering met betrekking tot de valsheid in geschrift en het witwassen. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom de klachten niet gegrond waren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en de strafmotivering van het hof, die een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, omvatte, bleef in stand.