Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
16 september 2025.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de verdachte werd vrijgesproken van poging tot diefstal met geweld. De Hoge Raad behandelt de bewijsklachten van de verdediging, die zich richtten op een alternatieve verklaring voor het DNA-bewijs dat op een handschoen was aangetroffen nabij de plaats delict. De verdediging stelde dat de handschoen afkomstig was van een garage waar de verdachte had gewerkt, maar het hof oordeelde dat deze verklaring niet aannemelijk was, gezien het politieonderzoek dat aantoonde dat de verdachte daar nooit had gewerkt. De Hoge Raad concludeert dat de oordelen van het hof niet onbegrijpelijk zijn en voldoende gemotiveerd. Daarnaast werd er gekeken naar de redengevendheid van een tapgesprek tussen de verdachte en zijn vriendin, waarin de verdachte impliciet informatie over het delict leek te hebben. De Hoge Raad oordeelt dat de verdachte over informatie beschikte die niet in het dossier stond, wat de redengevendheid van het tapgesprek versterkt. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het cassatiemiddel, maar constateert wel dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 42 naar 40 maanden.