ECLI:NL:HR:2025:128

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
24/03771
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis inzake mishandeling en gevaar op weg veroorzaken

Op 28 januari 2025 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een zaak betreffende een aanvraag tot herziening van een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De aanvrager, vertegenwoordigd door advocaat E.M.A. Leijser, was eerder veroordeeld door de politierechter voor mishandeling en het veroorzaken van gevaar op de weg, met een opgelegde taakstraf van 20 uren en een voorwaardelijke taakstraf van 20 uren. De politierechter had ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de benadeelde partij.

In de aanvraag tot herziening werd aangevoerd dat de politierechter de vordering van de benadeelde partij zou hebben afgewezen of niet-ontvankelijk zou hebben verklaard, indien hij op de hoogte was geweest van het feit dat de verzekeraar van de aanvrager de schade aan het voertuig van het slachtoffer volledig had vergoed. De Hoge Raad oordeelde echter dat, zelfs als deze stelling juist zou zijn, dit niet zou leiden tot een van de beslissingen die in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering zijn genoemd. De afwijzing of niet-ontvankelijkverklaring van de vordering van de benadeelde partij valt hier niet onder.

De Hoge Raad concludeerde dat de aanvraag tot herziening geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatte die relevant waren voor de beoordeling van de zaak. Hierdoor kon de Hoge Raad het verzoek niet in behandeling nemen, conform de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering. De aanvraag tot herziening werd dan ook niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/03771 H
Datum28 januari 2025
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 juli 2024, nummer 02-152712-23, ingediend door E.M.A. Leijser, advocaat in Tilburg,
namens
[aanvrager],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
hierna: de aanvrager.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

De politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de aanvrager veroordeeld voor 1. mishandeling en 2. overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 tot onder meer een taakstraf van 20 uren en een geheel voorwaardelijke taakstraf van 20 uren. Verder heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] gedeeltelijk toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

2.De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Beoordeling van de aanvraag

3.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) alleen dienen een met stukken onderbouwd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat, als dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2
In de aanvraag wordt aangevoerd dat de politierechter de vordering van de benadeelde partij zou hebben afgewezen dan wel de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk zou hebben verklaard als de politierechter ermee bekend was geweest dat de verzekeraar van de aanvrager de schade, die aan het voertuig van het slachtoffer is ontstaan als gevolg van de door de politierechter bewezenverklaarde verkeersovertreding, geheel heeft vergoed.
Ook als wordt uitgegaan van de juistheid van deze stelling, kan dit niet leiden tot een van de in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv genoemde beslissingen, zoals vermeld onder 3.1. Tot die beslissingen behoort immers niet de afwijzing van of de niet-ontvankelijkverklaring in de vordering van de benadeelde partij.
3.3
De aanvraag bevat verder niets dat kan worden aangemerkt als een beroep op een gegeven als onder 3.1 is omschreven. Het gevolg daarvan is – gelet op artikel 460 lid 2 en 465 lid 1 Sv – dat de Hoge Raad het verzoek niet in behandeling kan nemen.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de aanvraag tot herziening niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 januari 2025.