Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
30 september 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Amsterdam van 12 april 2024. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, die is ingesteld tegen de betrokkene, geboren in 1967. De betrokkene heeft een cafetariabedrijf geëxploiteerd, waarvan de jaarinkomsten en de waardevermeerdering ter discussie staan in het kader van de ontnemingsvordering. De Hoge Raad heeft zich gebogen over verschillende vragen met betrekking tot de motivering van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, waaronder de vraag of de jaarinkomsten uit het cafetariabedrijf en de financiering van een leaseauto als wederrechtelijk verkregen voordeel kunnen worden aangemerkt. Daarnaast is er aandacht besteed aan de matiging van de betalingsverplichting op basis van persoonlijke omstandigheden van de betrokkene en de redelijke termijn in de feitelijke aanleg. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, zonder verdere motivering, aangezien de vragen niet van belang zijn voor de ontwikkeling van het recht.