Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
9 september 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 september 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 4 juli 2024. De verdachte, geboren in 1979, was in eerste aanleg vrijgesproken van het medeplegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot de productie van amfetamine en/of MDMA, zoals omschreven in artikel 10a.1.3 van de Opiumwet. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, dat was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door de advocaten R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo.
De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld, waarbij het eerste middel zich richtte op de motivering van het bewezenverklaarde. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot cassatie. De redenen hiervoor zijn uiteengezet in de conclusie van de advocaat-generaal. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met de raadsheren T. Kooijmans en F. Posthumus, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.