ECLI:NL:HR:2025:1226

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
1 september 2025
Zaaknummer
24/01472
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over poging tot doodslag met vuurwapen in discotheek tijdens oudejaarsnacht

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarin de verdachte werd vrijgesproken van poging tot doodslag. De feiten van de zaak dateren van oudejaarsnacht 2020, toen de verdachte na een ruzie met beveiligers in de richting van bezoekers van een discotheek schoot met een vuurwapen. De Hoge Raad behandelt de cassatiemiddelen die zijn ingediend door zowel de verdachte als de benadeelde partij. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van de verdachte niet tot cassatie leiden, omdat de bewezenverklaring verbeterd kan worden gelezen. Dit houdt in dat het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzet had op het doden van alle personen die zich in de wachtrij bevonden. De Hoge Raad merkt op dat er voldoende bewijs is dat de verdachte schoten heeft gelost in de richting van een groep van 20 à 30 personen, en dat de kogels zijn ingeslagen op plekken waar vitale organen zich bevinden. De Hoge Raad wijst erop dat de stelling van de verdachte dat de rij tientallen meters zou kunnen beslaan, geen steun vindt in het bewijs. De Hoge Raad verwerpt het beroep en constateert dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep is overschreden, maar verbindt hieraan geen rechtsgevolg.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/01472
Datum2 september 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 11 april 2024, nummer 20-001050-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat E.E.W.J. Maessen bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
Namens de benadeelde partij [benadeelde] heeft de advocaat D.H. Andries bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel dat namens de verdachte is voorgesteld
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over (de motivering van) het onder 2 bewezenverklaarde.
2.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 2.4 en 3.
3. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel van de verdachte en van het cassatiemiddel dat namens de benadeelde partij is voorgesteld
De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de beperkte mate van overschrijding van de redelijke termijn volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren C.N. Dalebout en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 september 2025.