Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
9 september 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 september 2025 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 april 2023. De verdachte, geboren in 1997, was betrokken bij een strafzaak waarin zij beschuldigd werd van medeplegen van schuldwitwassen. Dit gebeurde door geldbedragen op haar bankrekening te laten storten die afkomstig waren van phishing fraude gepleegd door haar medeverdachte. De advocaat A.C. Vingerling heeft namens de verdachte een cassatiemiddel ingediend, terwijl de advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens concludeerde dat de redelijke termijn was overschreden en het beroep voor het overige moest worden verworpen.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Tevens heeft de Hoge Raad ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden. Gezien de opgelegde taakstraf van dertig uren, volstond de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn was overschreden zonder verdere rechtsgevolgen te verbinden aan dit oordeel.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand bleef.