ECLI:NL:HR:2025:1078

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
24/03606
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake naheffingsaanslagen omzetbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 juli 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 14 augustus 2024. De zaak betreft een beroep in cassatie van de belanghebbende, vertegenwoordigd door advocaat T.D.D. Loeffen, tegen de uitspraak van het Hof, die betrekking heeft op naheffingsaanslagen in de omzetbelasting over de jaren 2011 tot en met 2014. De belanghebbende had hoger beroep ingesteld tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die de naheffingsaanslagen en de daarbij behorende beschikkingen inzake heffingsrente en boetes had opgelegd. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door een onbekende persoon, diende een verweerschrift in. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de belanghebbende de zaak toegelicht. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de ontwikkeling van het recht. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om de proceskosten te veroordelen. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer24/03606
Datum4 juli 2025
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
1. de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
2. de STAAT (de MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 14 augustus 2024, nrs. 22/527 tot en met 22/530 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. BRE 18/2451 en BRE 18/2456 tot en met BRE 18/2458) betreffende aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting over de jaren 2011, 2012, 2013 en 2014, de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente onderscheidenlijk belastingrente, en de daarbij gegeven boetebeschikkingen.

1.Geding in cassatie

1.1
Belanghebbende, vertegenwoordigd door T.D.D. Loeffen, advocaat, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
1.2
Namens belanghebbende is de zaak mondeling toegelicht door T.D.D. Loeffen. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.

2.Beoordeling van de klachten

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, M.A. Fierstra, E.F. Faase en F.G.F. Peters, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2025.