Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
8 juli 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, economische kamer, van 11 juli 2023. De verdachte, geboren in 1985, was aangeklaagd voor het opzettelijk opslaan en voorhanden hebben van professioneel vuurwerk in grote hoeveelheden, in strijd met artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer en artikel 1.2.4.1 van het Vuurwerkbesluit (oud). De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, dan wel dat bewijsuitsluiting moest plaatsvinden wegens schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde. Dit was gebaseerd op het feit dat er geen tegenonderzoek mogelijk was naar de vraag of er sprake was van professioneel vuurwerk, aangezien het vuurwerk inmiddels was vernietigd. Daarnaast werden er bewijsklachten ingediend met betrekking tot het voorhanden hebben van vuurwerk buiten de inrichting en de opzet om vuurwerk zonder vergunning voorhanden te hebben.
De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom het tot dit oordeel was gekomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk werd het beroep verworpen.