ECLI:NL:HR:2025:1031

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
23/01741
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over medeplegen gewoontewitwassen en overschrijding redelijke termijn in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 juli 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 26 april 2023. De verdachte, geboren in 1971, was betrokken bij een zaak van medeplegen van gewoontewitwassen van geldbedragen, in totaal meer dan € 200.000. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld, waarbij de advocaat P. van Dongen cassatiemiddelen heeft voorgesteld. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de strafoplegging. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten over de uitspraak van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de ontwikkeling van het recht.

Echter, het tweede cassatiemiddel, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het EVRM, werd gegrond bevonden. De Hoge Raad constateerde dat de stukken te laat door het hof waren ingezonden en dat er meer dan twee jaar waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit leidde tot de conclusie dat de redelijke termijn was overschreden, wat resulteerde in een vermindering van de opgelegde taakstraf van 240 uren naar 216 uren, met een subsidiaire hechtenis van 108 dagen.

De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis, en het beroep voor het overige verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/01741
Datum1 juli 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 26 april 2023, nummer 23-001731-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat P. van Dongen bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis;
- vermindert het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat de taakstraf 216 uren beloopt, subsidiair 108 dagen hechtenis;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer A.L.J. van Strien als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 juli 2025.