Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
21 januari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 12 mei 2023. De verdachte, geboren in 1969, was in hoger beroep veroordeeld voor deelname aan een terroristische organisatie, zoals bedoeld in artikel 140a, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat van de verdachte, B. Kizilocak, heeft cassatiemiddelen ingediend, waarbij de advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak, met uitzondering van de duur van de gevangenisstraf.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. Dit was het geval omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden en de Hoge Raad uitspraak deed meer dan zestien maanden na het instellen van het cassatieberoep. Dit heeft geleid tot de beslissing om de opgelegde gevangenisstraf te verminderen van zes jaren en zes maanden naar zes jaren en drie maanden. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen, waarmee de uitspraak van het hof gedeeltelijk is vernietigd en de straf is verminderd.