ECLI:NL:HR:2025:1013

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
23/01060
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over feitelijk leidinggeven aan onjuist doen van belastingaangiften en de gevolgen voor de strafmaat

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 juli 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1962, was beschuldigd van feitelijk leidinggeven aan het niet of onjuist doen van verschillende belastingaangiften door een rechtspersoon. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld, waaronder bewijsklachten met betrekking tot opzet en feitelijk leidinggeven aan het niet doen van aangifte omzetbelasting. De Hoge Raad oordeelde dat er geen bewijs was dat de verdachte een uitnodiging tot het doen van aangifte had ontvangen, wat relevant was voor de vraag of er sprake was van opzet. Daarnaast werd er geklaagd over de grondslagverlating door het hof, omdat het hof intracommunautaire verwervingen had betrokken bij de bewezenverklaring, terwijl dit niet ten laste was gelegd. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar heeft wel geconstateerd dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van acht maanden naar zeven maanden en drie weken. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/01060
Datum1 juli 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 maart 2023, nummer 21-000411-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat J. Kuijper bij schriftuur en aanvullende schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De plaatsvervangend advocaat-generaal V.M.A. Sinnige heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van acht maanden.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze zeven maanden en drie weken beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren C.N. Dalebout en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 juli 2025.