Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
21 januari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de verdachte, die in 2021 in Amsterdam betrokken was bij een incident waarbij hij met een mes zwaaiende bewegingen maakte richting een klusjesman van het wooncomplex waar hij verblijft. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag (artikel 287 Sr) en bedreiging (artikel 285.1 Sr). De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam, die op 23 augustus 2023 had geoordeeld, niet konden slagen. De procureur-generaal bij de Hoge Raad had de gelegenheid gekregen om een advies uit te brengen, maar de Hoge Raad heeft besloten het cassatieberoep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De uitspraak van de Hoge Raad houdt in dat de verdachte niet verder in rechte kan worden vervolgd voor de hem ten laste gelegde feiten. Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg.