Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
1 juli 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 juli 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 26 april 2023. De verdachte, geboren in 1968, was betrokken bij het medeplegen van gewoontewitwassen van geldbedragen, in totaal meer dan € 200.000. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld, waarbij de advocaat P. van Dongen cassatiemiddelen heeft voorgesteld. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de strafoplegging. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten over de uitspraak van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging, omdat het niet nodig was om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven.
Echter, in het tweede cassatiemiddel werd geklaagd over de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden, aangezien meer dan twee jaar zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde taakstraf van 240 uren naar 216 uren, met een subsidiaire hechtenis van 108 dagen. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen wat betreft het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis, en het beroep voor het overige verworpen.