ECLI:NL:HR:2024:999

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
22/00799
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over meldplicht bij verdachte transacties met geregistreerde stoffen in de chemische industrie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, een rechtspersoon, werd beschuldigd van het niet voldoen aan de meldplicht zoals vastgelegd in artikel 8.1 van de Verordening (EG) nr. 273/2004. Deze verordening verplicht marktdeelnemers om de bevoegde instanties onverwijld in kennis te stellen van voorvallen die erop kunnen wijzen dat geregistreerde stoffen mogelijk worden misbruikt voor de productie van verdovende middelen of psychotrope stoffen. Het hof had vastgesteld dat er in totaal elf transacties hadden plaatsgevonden tussen de verdachte en een afnemer, waarbij aanzienlijke hoeveelheden geregistreerde stoffen zoals zoutzuur en zwavelzuur waren geleverd. Deze stoffen waren voor 2016 nooit besteld door de afnemer, en er waren afwijkende afleveradressen gebruikt, wat aanleiding gaf tot het vermoeden van misbruik.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof terecht had geoordeeld dat de verdachte niet had voldaan aan de meldplicht. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep, waarbij werd opgemerkt dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, maar dat dit geen verdere rechtsgevolgen met zich meebracht. De uitspraak benadrukt het belang van de meldplicht in de chemische industrie en de verantwoordelijkheid van marktdeelnemers om verdachte transacties te rapporteren aan de autoriteiten.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/00799 E
Datum2 juli 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, economische kamer, van 23 februari 2022, nummer 20-000852-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft Th.J. Kelder, advocaat in 's-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel komt met verschillende deelklachten op tegen het oordeel van het hof dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van de meldplicht van artikel 8 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren (Pb EU L 47/1; hierna: Verordening 273/2004) omdat sprake is van een of meer ‘voorvallen’ die er op kunnen wijzen dat de in de handel te brengen stoffen wellicht worden misbruikt om verdovende middelen of psychotrope stoffen op illegale wijze te vervaardigen.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“zij in de periode van 1 april 2016 tot en met 31 december 2016 te [vestigingsplaats] , in elk geval in Nederland, als marktdeelnemer de bevoegde instanties niet onverwijld in kennis heeft gesteld van voorvallen met betrekking tot geregistreerde stoffen als omschreven in bijlage 1 van de Verordening nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad, die er op kunnen wijzen, dat deze in de handel te brengen geregistreerde stoffen wellicht worden misbruikt door verdovende middelen en/of psychotrope stoffen op illegale wijze te vervaardigen, hebbende zij, verdachte, aan [bedrijf 1] een hoeveelheid zwavelzuur (totaal 19.000 kg) en een hoeveelheid zoutzuur (totaal 3.678 kg) verkocht en afgeleverd.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 augustus 2016 (bijlage 1), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 1] :
Inleiding
Door de medewerkers van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen, onderdeel van de Politie Landelijke Eenheid (LFO) worden foto’s gemaakt tijdens het ontmantelen van productieplaatsen en opslagplaatsen van synthetische drugs. Daarnaast wordt in zogenaamde incidentformulieren beschreven wat is aangetroffen op een bepaalde locatie. Ik, verbalisant, ben belast met het onderzoeken van deze foto’s en incidentformulieren.
Bevindingen
Op 11 augustus 2016 las ik een incidentformulier waarop stond dat op 17 juli 2016 aan de [a-straat 1] te [plaats] een productielocatie voor synthetische drugs, tevens een op- en overslaglocatie van chemicaliën voor synthetische drugs is aangetroffen. Deze locatie is door het LFO onderzocht.
Vervolgens heb ik een onderzoek ingesteld naar de foto’s in de bestandsmap [a-straat 1] te [plaats] . Op de foto’s zag ik:
1. delen van een aantal [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) met etiketten van [verdachte] B.V.
1. [bedrijf 2] [verdachte] B.V.
Op de foto’s van de etiketten zag ik onder andere de volgende gegevens:
[verdachte] B.V., [b-straat 1] , [plaats]
Zwavelzuur 96% tech.
Netto: 1840 kg.
Informatie over leverancier [verdachte] B.V.
Ik zag in het uittreksel van de Kamer van Koophandel dat [verdachte] B.V. een besloten vennootschap is, gevestigd te [b-straat 1] te [vestigingsplaats] . De economische activiteiten zijn: Groothandel in chemische grondstoffen en chemicaliën voor industriële toepassing en vervaardiging van overige anorganische basischemicaliën.
2. Het stamproces-verbaal genoemd in de aanhef, van de Belastingdienst, Douane/Groningen/Team Precursoren, Strategische goederen en Sanctiewetgeving/Locatie Zwolle, dossiernummer 87154, gesloten d.d. 26 juni 2017, voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 2] :
(pg. 4)
Naar aanleiding van de informatie van [verbalisant 1] heb ik opdracht gekregen een zogenoemd back-track onderzoek in te stellen bij [verdachte] B.V. teneinde de afnemers in kaart te brengen en om een onderzoek in te stellen om vast te stellen of bij [verdachte] B.V. mogelijk ongebruikelijke of verdachte voorvallen met geregistreerde stoffen van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën hebben plaatsgevonden, die gemeld hadden moeten worden bij de Belastingdienst/FIOD/Meldpunt verdachte transacties.
(pg. 6)
Het is mij ambtshalve bekend dat de stoffen Zoutzuur en Zwavelzuur, waarover in dit proces-verbaal wordt gesproken, vele legale toepassingen hebben en daarnaast illegaal gebruikt kunnen worden bij de productie van synthetische drugs. Mierenzuur is een relevante niet-geregistreerde stof. Deze stof is niet genoemd in de bijlage van Verordening EG 273/2004. Echter marktdeelnemers wordt dringend verzocht om ongebruikelijke of verdachte voorvallen met deze stoffen te melden omdat levering van deze stoffen in sommige gevallen een strafbaar feit zoals genoemd in artikel 10a Opiumwet kan opleveren.
(pg. 8)
Naar aanleiding van mijn vraag aan het meldpunt bij de Belastingdienst/FIOD of er meldingen van [verdachte] B.V. zijn binnengekomen over het bedrijf [bedrijf 1] , heeft [betrokkene 1] , medewerker Meldpunt Verdachte Transacties, verklaard dat er geen meldingen over het bedrijf [bedrijf 1] bij het meldpunt zijn binnengekomen van [verdachte] B.V.
(pg. 9)
Ten behoeve van het onderzoek heb ik op 14 maart 2017 een bezoek gebracht aan het bedrijf [verdachte] BV te [vestigingsplaats] . Ter plaatse sprak ik met [betrokkene 2] , directrice van [verdachte] B.V. [betrokkene 2] verklaarde dat de op het adres [a-straat 1] te [plaats] aangetroffen chemicaliën zijn geleverd aan [bedrijf 1] te [plaats] . Tijdens het onderzoek toonde [betrokkene 2] op een scherm via een computer een overzicht van de totale transacties met [bedrijf 1] . [betrokkene 2] heeft een afdruk van het getoonde scherm met het overzicht aan mij gemaild.
[betrokkene 2] verklaarde dat [bedrijf 1] voor het eerst in 2016 stoffen als Mierenzuur, Zoutzuur en Zwavelzuur heeft besteld. [bedrijf 1] had voor april 2016 alleen de stoffen Formaldehyde en Natriumhypochloriet besteld.
(pg. 10)
Onderzoek facturen, afleverbonnen en betaaloverzichten
Op vrijdag 17 maart 2017 heb ik een bezoek gebracht aan [verdachte] B.V. te [vestigingsplaats] en heb ik de facturen, de bijbehorende afleverbonnen en de betaaloverzichten van de zendingen in 2016 aan [bedrijf 1] opgehaald.
In het onderstaande overzicht heb ik de gegevens overgenomen van de facturen met leveringen van Mierenzuur, Zwavelzuur en Zoutzuur.
(pg. 11)
Datum
Factuur-nummer
Vrachtbrief-nummer
Omschrijving
Hoeveelheid
Totaal Factuur-bedrag
06-04- 2016
1604208
-
Mierenzuur 85%
1.200 kg
1.163,34
21-04- 2016
1605084
-
Zoutzuur 30% T
138 kg
460,55
28-04- 2016
1605472
20160422172
Zwavelzuur 96% Tech inkl emballage
5.520 kg
1.522,86
02-06- 2016
1607757
20160530145
Zwavelzuur 96% Tech inkl emballage
2.800 kg
772,46
01-07- 2016
1609638
20160628038
Zwavelzuur 96% Tech inkl emballage
3.680 k
1.015,24
08-07- 2016
1610047
-
Mierenzuur 85%
1.200 kg
1.185,00
02-09- 2016
1613666
20160831025
Mierenzuur 85%
1.200 kg
1.335,84
23-09- 2016
1614752
Zwavelzuur 96% Tech
1.400 kg
512,57
03-10- 2016
1615286
20160929053
Zwavelzuur 96% Tech inkl emballage
1.400 kg
386,23
13-10- 2016
1615868
20161011032
Zwavelzuur 96% Tech inkl emballage
4.200 kg
1.158,70
21-12- 2016
1619126
20161219093
Zoutzuur 36% CZ inkl emballage
3.540 kg
1.627,69
Op de bijbehorende afleverbonnen behorende bij de facturen met nummers 1607757 en 1609638 zag ik staan:
Aan
[bedrijf 1]
[a-straat 1]
[plaats]
Bij alle overige afleverbonnen zag ik staan:
Aan
[bedrijf 1]
[c-staat 1]
[plaats]
Op de afleverbon behorende bij de factuur met nummer 1609638 zag ik in het vakje ‘handtekening geadresseerde voor goede ontvangst’ zag ik staan ‘1-7-2016 NAW neergezet voor’.
Op de vrachtbrief behorende bij de factuur met nummer 1609638 zag ik in het vakje ‘handtekening geadresseerde voor goede ontvangst’ staan ‘1-7-2016 NAW neergezet voor roldeur i.o.v. [bedrijf 1] gebeld.’
3. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 19 april 2017 (bijlage 9), voor zover inhoudende als weergave van de verklaring van getuige [betrokkene 3] :
Wat is uw functie binnen [verdachte] B.V.?
Ik ben chauffeur bij [verdachte] B.V.
Wij tonen u een verkoopfactuur met daarop factuurnummer 1607757 en vrachtbriefnummer 20160530145 en de bijbehorende afleverbon met ordernummer 20160530145. Heeft u deze zending afgeleverd in [plaats] ?
Ja, ik heb deze zending geleverd. Ik herken dat ook aan het handschrift van de datum op de afleverbon.
Was er iemand afwezig (het hof: aanwezig) die de zending in ontvangst heeft genomen? Zo ja, wie was deze persoon?
Ik ben via een hek dat voor het huis links van de schuurtjes stond naar binnen gegaan. Daar binnen was een vrouw. Deze mevrouw heeft iemand opgebeld. Na ongeveer een kwartier kwamen er een oudere man en een jonge man. Ze kwamen met een auto. Deze personen hebben de levering aangenomen.
Hebben deze personen de afleverbon getekend?
Volgens mij heeft de jongere man de bon afgetekend. Ik kan mij niet herinneren dat ik deze mannen ooit bij [bedrijf 1] ben tegengekomen.
Wij tonen u een verkoopfactuur met daarop factuurnummer 1609638 en vrachtbriefnummer 20160628038 en de bijbehorende afleverbon met ordernummer 20160628038. Heeft u deze zending afgeleverd op het adres [a-straat 1] in [plaats] ?
Ja, ook hier herken ik dat aan het handschrift van de datum op de afleverbon. Deze heb ik geleverd.
Was er iemand aanwezig om die zending in ontvangst te nemen?
Nee.
Wat heeft u vervolgens gedaan?
Ik denk dat ik eerst [betrokkene 4] heb gebeld, dat is de planner bij [verdachte] . Ik wou de zwavelzuur technisch niet zomaar neerzetten zonder dat iemand het aannam. Ik denk dat [betrokkene 4] mij vervolgens het telefoonnummer [telefoonnummer] heeft doorgegeven. Vervolgens heb ik dat telefoonnummer gebeld. De persoon aan de telefoon vertelde mij de Zwavelzuur daar neer te zetten. Dat heb ik vervolgens gedaan.
Heeft u behalve de door ons hiervoor aangehaalde twee zendingen, geleverd op het adres [a-straat 1] te [plaats] ?
Nee, ik ben er maar twee keer geweest.
4. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 23 mei 2017 (bijlage 10), voor zover inhoudende als weergave van de verklaring van de vertegenwoordiger van de verdachte, [betrokkene 2] :
Wij tonen u de facturen met factuurnummers 1604208, 1605084, 1605472, 1607757, 1609638, 1610047, 1613666, 1614752, 1615286, 1615868, 1619126, met de bijbehorende afleverbonnen en de betaaloverzichten van de zendingen in 2016 aan [bedrijf 1] . Volgens deze facturen heeft [verdachte] B.V. in 2016 onder andere totaal 3.600 kilogrammen Mierenzuur 85%, 3.678 kilogrammen Zoutzuur 36% en 19.000 kilogrammen Zwavelzuur 96% geleverd aan [bedrijf 1] te [plaats] . Klopt dit?
Als [verdachte] zijnde kan ik zeggen: dit komt uit onze systemen. Wat uit onze systemen komt is tot nu altijd juist gebleken.
5. De verklaring van de vertegenwoordiger van de verdachte, [betrokkene 2] , afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 9 februari 2022, voor zover inhoudende:
Het is juist dat ik niet betwist dat in de tenlastegelegde periode de in de tenlastelegging genoemde hoeveelheden Zoutzuur en Zwavelzuur aan [bedrijf 1] is geleverd.”
2.2.3
Het hof heeft over de bewezenverklaring verder overwogen:
“Standpunt verdediging
(...)
Daarnaast is gesteld dat de in de tenlastelegging genoemde transacties niet aan te merken zijn als een of meer voorvallen die gemeld hadden moeten worden, omdat de betreffende transacties met [bedrijf 1] niet wezen op een mogelijk misbruik van de stoffen door [bedrijf 1] , terwijl in de jurisprudentie met name rechtspersonen worden vervolgd die in een meer direct verband staan met de productie van drugs c.q. het misbruik van de stoffen.
(...)
Het oordeel van het hof
(...)
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of in de tenlastegelegde periode sprake was van voorvallen met betrekking tot geregistreerde stoffen als omschreven in bijlage 1 van de Verordening nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad, die er op kunnen wijzen dat deze in de handel te brengen stoffen wellicht worden misbruikt door verdovende middelen en/of psychotrope stoffen op illegale wijze te vervaardigen. In dat verband luidt de regelgeving, voor zover thans van belang, als volgt:
Verordening (EG) 273/2004
Artikel 8
Verstrekking van informatie over geregistreerde stoffen aan de bevoegde instanties
1. De marktdeelnemers stellen de bevoegde instanties onverwijld in kennis van elk voorval, zoals ongewone orders voor of transacties met geregistreerde stoffen, dat erop kan wijzen dat deze in de handel te brengen stoffen wellicht worden misbruikt om verdovende middelen of psychotrope stoffen op illegale wijze te vervaardigen.
Artikel 2 onder a Wet voorkoming misbruik chemicaliën
Het is verboden te handelen in strijd met voorschriften gesteld bij of krachtens,
a. de artikelen (..) 8, eerste en tweede lid van de Verordening nr. 273/2004.
In de regelgeving is het begrip ‘voorval’ niet nader gedefinieerd, behalve hetgeen daarover is opgemerkt onder het eerste lid van artikel 8 van de Verordening nr. 273/2004, namelijk dat het kan gaan om ongewone orders voor of transacties met geregistreerde stoffen.
In het informatieblad van de Douane, Belastingdienst, Drugsprecursoren, dat door de verdediging bij de stukken is gevoegd, is opgenomen dat melden verplicht is bij verdachte of ongebruikelijke transacties van drugsprecursoren, of de voorbereiding op zo’n transactie of een ander voorval met drugsprecursoren. Als voorbeelden worden genoemd: diefstal van drugsprecursoren, ongewone orders, afleveradressen, ongebruikelijke transacties. Onder het kopje: “Hoe herken ik verdachte of ongebruikelijke transacties?” is een aantal indicatoren opgenomen dat behulpzaam kan zijn bij het herkennen van dergelijke transacties, waaronder levering op een ongebruikelijk afleveradres of afleverlocatie en orders van meer dan één precursor of essentiële stof.
Uit het dossier blijkt dat in dit geval een aantal transacties heeft plaatsgevonden tussen verdachte en [bedrijf 1] , waarbij geregistreerde stoffen zijn verhandeld, waarvan een deel nadien is aangetroffen in een productielaboratorium en overslaglocatie voor synthetische drugs. In de periode daaraan voorafgaand is door de verdachte, in meerdere transacties, in totaal een hoeveelheid geregistreerde stoffen, te weten: 3.678 kilogram Zoutzuur 36% en 19.000 kilogram Zwavelzuur 96% geleverd aan [bedrijf 1] en daarnaast nog een hoeveelheid van een ongeregistreerde stof, te weten: 3.600 kilogram Mierenzuur 86%. Deze stoffen zijn voor 2016 nooit besteld door [bedrijf 1] .
Daarbij werd op enig moment verzocht om twee bestellingen te leveren op een afwijkend afleveradres, te weten [a-straat 1] te [plaats] , terwijl uit openbare bronnen blijkt dat op dat adres onomstotelijk geen (neven)vestiging van [bedrijf 1] is gevestigd. Bij één van deze leveringen werd de bestelling bovendien, op verzoek, onbeheerd achtergelaten. Eerdere bestellingen werden steeds geleverd op het adres [c-staat 1] te [plaats] , op welk adres [bedrijf 1] onmiskenbaar is gevestigd.
Het hof is op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden van oordeel dat sprake is van een of meer voorvallen met betrekking tot geregistreerde stoffen als omschreven in bijlage 1 van de Verordening nr. 273/2004 die er op kunnen wijzen, dat deze in de handel te brengen geregistreerde stoffen wellicht worden misbruikt door verdovende middelen en/of psychotrope stoffen op illegale wijze te vervaardigen.
De vertegenwoordiger van de verdachte heeft in hoger beroep nog verklaard dat de hoeveelheden die zijn geleverd voor haar niet zijn te kwalificeren als grote hoeveelheden. Het hof wil aannemen dat dit zo is als het gaat om levering van die stoffen in het kader van de normale bedrijfsvoering van de verdachte en haar gebruikelijke afnemers. Het is een feit van algemene bekendheid, maar naar het hof aanneemt zeker in het geval van bedrijven die zich op de productie en transport van de tenlastegelegde stoffen toeleggen, dat door malafide afnemers (al dan niet na doorlevering) met de door verdachte geleverde combinaties en hoeveelheden van geregistreerde stoffen een aanzienlijke hoeveelheid synthetische drugs geproduceerd kan worden. Nu de regelgeving levering van geregistreerde stoffen voor deze illegale doeleinden beoogt tegen te gaan en de verdachte zich juist bezighoudt met onder meer levering van deze stoffen, had het op de weg van verdachte gelegen de verkoop en aflevering van de tenlastegelegde hoeveelheid stoffen te melden. Daarbij is niet leidend wat door verdachte naar eigen maatstaven gezien wordt als veel, maar wat gegeven de soort stof, eventueel in combinatie met andere stoffen, zou kunnen betekenen voor de (omvang van de) productie van synthetische drugs.
Door in de tenlastegelegde periode niet over te gaan tot melding van de verkoop en aflevering van de in de tenlastelegging genoemde geregistreerde stoffen heeft verdachte niet voldaan aan haar wettelijke meldplicht.
Anders dan de advocaat-generaal en de economische politierechter is het hof echter van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte daarbij opzettelijk, waaronder begrepen voorwaardelijk opzettelijk, heeft gehandeld. Het hof betrekt daar bij dat sprake is van meerdere afzonderlijke transacties die wellicht niet allemaal ieder op zich als voorval gekwalificeerd kunnen worden doch na verloop van tijd en in combinatie gezien, in het bijzonder wanneer sprake is van bijvoorbeeld ook nog Mierenzuur, alsmede gelet op het zich eventueel voordoen van, zoals in casu, een extra indicator in de vorm van een afwijkend afleveradres, tot de conclusie hadden moeten leiden dat deze in circa een jaar tijd geleverde stoffen gemeld hadden moeten worden.”
2.3.1
Artikel 8 lid 1 Verordening 273/2004 luidt:
“De marktdeelnemers stellen de bevoegde instanties onverwijld in kennis van elk voorval, zoals ongewone orders voor of transacties met geregistreerde stoffen, dat erop kan wijzen dat deze in de handel te brengen stoffen wellicht worden misbruikt om verdovende middelen of psychotrope stoffen op illegale wijze te vervaardigen.”
Artikel 2, aanhef en onder a, van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën verbiedt handelen in strijd met (onder meer) artikel 8 lid 1 Verordening 273/2004. Overtreding van deze verbodsbepaling is op grond van artikel 1 sub 1° van de Wet op de economische delicten (hierna: WED) een economisch delict. Voor zover dit delict niet opzettelijk is begaan, is het een overtreding waarop hechtenis van ten hoogste een jaar, een taakstraf of een geldboete van de vierde categorie is gesteld (zie artikel 2 lid 1 en artikel 6 lid 1 sub 4° WED).
2.3.2
In artikel 8 lid 1 Verordening 273/2004 is een meldplicht opgenomen voor marktdeelnemers om voorvallen met betrekking tot geregistreerde stoffen bij de bevoegde autoriteiten te melden. Het gaat daarbij om “elk voorval, zoals ongewone orders voor of transacties met in de handel te brengen geregistreerde stoffen, dat erop kan wijzen dat die in de handel te brengen stoffen wellicht worden misbruikt om verdovende middelen of psychotrope stoffen op illegale wijze te vervaardigen”. Daarbij wordt op grond van artikel 2, onder a, Verordening 273/2004 onder een geregistreerde stof verstaan - kort gezegd - elke in bijlage I bij deze verordening genoemde stof die kan worden gebruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen. Daarnaast wordt op grond van artikel 2, onder b, Verordening 273/2004 onder een niet-geregistreerde stof verstaan elke stof die niet in bijlage I wordt genoemd, maar waarvan bekend is dat ze is gebruikt bij de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen.
2.3.3
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in zijn arrest van 2 februari 2023, zaak C-806/21, ECLI:EU:C:2023:61, het volgende overwogen over het begrip ‘voorval’:
“36 Artikel 8, lid 1, van deze verordening bepaalt dat „[d]e marktdeelnemers [...] de bevoegde instanties onverwijld in kennis [stellen] van elk voorval, zoals ongewone orders voor of transacties met geregistreerde stoffen, dat erop kan wijzen dat deze in de handel te brengen stoffen wellicht worden misbruikt om verdovende middelen of psychotrope stoffen op illegale wijze te vervaardigen” en dat „de marktdeelnemers [daartoe] alle beschikbare informatie aan de hand waarvan de bevoegde instanties de legitimiteit van de desbetreffende order of transactie kunnen verifiëren”.
37 Uit die bepaling volgt dat de door de Uniewetgever vastgestelde kennisgevingsplicht betrekking heeft op orders en transacties die ongewoon lijken, te weten die welke kunnen zijn verricht met het doel deze geregistreerde stoffen op onrechtmatige wijze aan hun normale bestemming te onttrekken.
38 Hieruit volgt dat artikel 8, lid 1, van verordening nr. 273/2004 de „marktdeelnemers” in de zin van artikel 2, onder d), van deze verordening verplicht kennis te geven van elk voorval dat erop kan wijzen dat geregistreerde stoffen die bestemd zijn om in de handel te worden gebracht, wellicht onrechtmatig aan het legale handelscircuit worden onttrokken om illegaal verdovende middelen of psychotrope stoffen te vervaardigen.”
2.4.1
Het hof heeft het volgende vastgesteld. In de bewezenverklaarde periode hebben in totaal elf transacties plaatsgevonden tussen [bedrijf 1] en de verdachte. Daarbij zijn in totaal 3.678 kilogram zoutzuur en 19.000 kilogram zwavelzuur, te weten geregistreerde stoffen zoals bedoeld in artikel 2, onder a, Verordening 273/2004, en 3.600 kilogram mierenzuur, een niet-geregistreerde stof zoals bedoeld in artikel 2, onder b, Verordening 273/2004, door [bedrijf 1] besteld en door de verdachte geleverd. Deze stoffen werden voor 2016 nooit besteld door [bedrijf 1] . Twee bestellingen zijn op verzoek door de verdachte geleverd op een afwijkend afleveradres, terwijl uit openbare bronnen bleek dat daar geen (neven)vestiging van [bedrijf 1] was gevestigd, en waarbij één van deze leveringen op verzoek onbeheerd werd achtergelaten. Eerdere bestellingen werden steeds geleverd op een vast adres waar [bedrijf 1] onmiskenbaar was gevestigd. Ook is een deel van de genoemde geregistreerde stoffen op enig moment aangetroffen in een productielaboratorium en overslaglocatie van chemicaliën voor synthetische drugs.
2.4.2
Het hof heeft op grond van deze vaststellingen geoordeeld dat sprake is van een of meer voorvallen met betrekking tot geregistreerde stoffen die erop kunnen wijzen dat deze in de handel te brengen stoffen wellicht worden misbruikt door verdovende middelen en/of psychotrope stoffen op illegale wijze te vervaardigen. Daarbij heeft het hof betrokken dat sprake was van meerdere afzonderlijke transacties die na verloop van tijd en in combinatie bezien, in het licht van enkele bijkomende omstandigheden (in het bijzonder een afwijkend afleveradres en het op verzoek onbeheerd achterlaten van een bestelling), tot de conclusie hadden moeten leiden bij de verdachte dat de levering van deze stoffen had moeten worden gemeld bij de bevoegde instanties. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk.
2.5
Het cassatiemiddel faalt in zoverre.

3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de opgelegde geheel voorwaardelijke geldboete van € 1.000 volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 juli 2024.