ECLI:NL:HR:2024:992
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak over rioolheffing door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de rioolheffing voor het jaar 2014. De belanghebbende, vertegenwoordigd door P.F. van der Muur, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 20 september 2023, waarin het hoger beroep van de heffingsambtenaar en het incidenteel hoger beroep van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Limburg werd behandeld. De Rechtbank Limburg had in deze zaak de aanslagen in de rioolheffing opgelegd aan de belanghebbende.
De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het was niet nodig om de redenen voor dit oordeel verder te motiveren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad was dat het beroep in cassatie ongegrond werd verklaard. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, samen met de raadsheren J. Wortel en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.