ECLI:NL:HR:2024:991
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak over rioolheffing door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de rioolheffing die aan belanghebbende was opgelegd voor het jaar 2014. De belanghebbende, vertegenwoordigd door P.F. van der Muur, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 20 september 2023, waarin het hoger beroep van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen Limburg werd behandeld. Het Gerechtshof had de eerdere uitspraak van de Rechtbank Limburg bevestigd, waarin de aanslagen in de rioolheffing aan belanghebbende waren opgelegd.
De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het was niet nodig om te motiveren waarom de klachten niet gegrond waren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheren M.W.C. Feteris, J. Wortel en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.