ECLI:NL:HR:2024:982
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake griffierecht en betalingsonmacht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2024 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie ingesteld door [X], vertegenwoordigd door A. van Velsen. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 7 november 2023. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 8 februari 2024 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. Deze brief werd tijdig afgeleverd, maar het griffierecht werd niet binnen de gestelde termijn voldaan.
Belanghebbende heeft op 11 maart 2024 een beroep op betalingsonmacht gedaan, maar aangezien het griffierecht inmiddels was voldaan, werd dit beroep niet in behandeling genomen. De griffier heeft belanghebbende op 22 maart 2024 in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald. De argumenten die belanghebbende op 19 april 2024 aanvoerde, werden door de Hoge Raad niet als voldoende beschouwd om te concluderen dat belanghebbende niet in verzuim was.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het arrest is gewezen door vice-president J.A.R. van Eijsden en de raadsheren J. Wortel en A.E.H. van der Voort Maarschalk, en is openbaar uitgesproken op 28 juni 2024. Het griffierecht dat na de termijn door belanghebbende is betaald, wordt aan hem terugbetaald.