ECLI:NL:HR:2024:981

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
23/04948
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake griffierecht en betalingsonmacht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2024 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie dat was ingesteld door [X], vertegenwoordigd door A. van Velsen. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 3 november 2023, waarin een verzet tegen een eerdere uitspraak van 30 maart 2023 werd behandeld. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 8 februari 2024 gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor deze betaling. Ondanks de ontvangst van de aangetekende brief, werd het griffierecht niet tijdig voldaan. Belanghebbende heeft op 11 maart 2024 een beroep op betalingsonmacht gedaan, maar aangezien het griffierecht inmiddels was voldaan, werd dit beroep niet in behandeling genomen. De Hoge Raad heeft belanghebbende vervolgens de gelegenheid gegeven om binnen vier weken te reageren op de niet-tijdige betaling, maar de ingediende brief op 22 april 2024 was te laat. Hierdoor werd het beroep in cassatie op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten en heeft bepaald dat het betaalde griffierecht van € 136 aan belanghebbende wordt terugbetaald.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer23/04948
Datum28 juni 2024
ARREST
op het door [X] (hierna: belanghebbende), vertegenwoordigd door A. van Velsen, ingestelde beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 3 november 2023, nr. 22/6313 V op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 30 maart 2023.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

1.1
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 8 februari 2024 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling daarvan een termijn van vier weken gesteld. Deze brief is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres. Het griffierecht is niet binnen de gestelde termijn voldaan.
1.2
Bij een op 11 maart 2024 per post ontvangen brief heeft belanghebbende ter zake van betaling van het verschuldigde griffierecht een beroep op betalingsonmacht gedaan. Aangezien het griffierecht inmiddels is voldaan, wordt het beroep op betalingsonmacht niet in behandeling genomen.
1.3
De griffier van de Hoge Raad heeft op 11 maart 2024 een bericht in het digitale dossier van belanghebbende geplaatst waarbij belanghebbende in de gelegenheid is gesteld binnen vier weken mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Van de plaatsing van het hiervoor vermelde bericht in dit digitale dossier is eveneens op 11 maart 2024 een kennisgeving verzonden naar het door belanghebbende voor dit doel opgegeven emailadres. Die termijn eindigde op 8 april 2024.
1.4
Op 22 april 2024 heeft de Hoge Raad via het webportaal een brief van belanghebbende ontvangen. Aangezien die brief na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingediend, laat de Hoge Raad dit stuk buiten beschouwing.
1.5
Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2024.
Het door belanghebbende na het verstrijken van de termijn als griffierecht betaalde bedrag
van € 136 wordt door de griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende terugbetaald.