ECLI:NL:HR:2024:981
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake griffierecht en betalingsonmacht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2024 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie dat was ingesteld door [X], vertegenwoordigd door A. van Velsen. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 3 november 2023, waarin een verzet tegen een eerdere uitspraak van 30 maart 2023 werd behandeld. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 8 februari 2024 gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor deze betaling. Ondanks de ontvangst van de aangetekende brief, werd het griffierecht niet tijdig voldaan. Belanghebbende heeft op 11 maart 2024 een beroep op betalingsonmacht gedaan, maar aangezien het griffierecht inmiddels was voldaan, werd dit beroep niet in behandeling genomen. De Hoge Raad heeft belanghebbende vervolgens de gelegenheid gegeven om binnen vier weken te reageren op de niet-tijdige betaling, maar de ingediende brief op 22 april 2024 was te laat. Hierdoor werd het beroep in cassatie op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten en heeft bepaald dat het betaalde griffierecht van € 136 aan belanghebbende wordt terugbetaald.