Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
28 juni 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de aansprakelijkheid van een assurantietussenpersoon. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat H.J.W. Alt, heeft cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 9 mei 2023 werd gewezen. De zaak betreft de vraag of de assurantietussenpersoon aansprakelijk is voor het feit dat de inboedelverzekering geen volledige dekking bood voor een muntenverzameling van de eiser. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken van de rechtbank Limburg en het gerechtshof, waaruit blijkt dat de eiser niet in zijn gelijk is gesteld. De advocaat van de verweerder, A. Stortelder, heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is verder toegelicht door J.H.G. Hordijk en H.A.A. Essebai. De conclusie van de Advocaat-Generaal T. Hartlief was om het cassatieberoep te verwerpen. De Hoge Raad heeft de klachten van de eiser beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de ontwikkeling van het recht. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en de eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 857,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien niet tijdig voldaan wordt.