Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
9 juli 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland van 16 februari 2024. De zaak betreft een beklaagde ex artikel 98 lid 4 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door twee klagers: een zorginstelling en een psychiater. De klagers verzetten zich tegen de uitlevering van het patiëntendossier van een overleden patiënt, die aan complicaties van anorexia nervosa is overleden. De zaak draait om de vraag of het verschoningsrecht van de klagers, voortvloeiend uit het medisch beroepsgeheim, kan worden ingeroepen tegen de uitlevering van het dossier aan het Openbaar Ministerie (OM) in het kader van een strafzaak tegen de directeur van een andere instelling.
De Hoge Raad heeft de klachten van de klagers beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank niet onterecht heeft geoordeeld dat het strikt noodzakelijk is voor de waarheidsvinding om het gehele dossier te raadplegen. De Hoge Raad heeft daarbij de vraag of er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die een uitzondering op de medische geheimhoudingsplicht rechtvaardigen, niet verder hoeven te motiveren. De Hoge Raad heeft de beroepen van de klagers verworpen, waarmee de beslissing van de rechtbank in stand blijft. Deze uitspraak benadrukt de delicate balans tussen het medisch beroepsgeheim en de noodzaak van informatieverstrekking in het kader van strafrechtelijke onderzoeken.