ECLI:NL:HR:2024:972

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
24/00770
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering van patiëntendossier en medisch beroepsgeheim in strafrechtelijke context

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland van 16 februari 2024. De zaak betreft een beklaagde ex artikel 98 lid 4 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door twee klagers: een zorginstelling en een psychiater. De klagers verzetten zich tegen de uitlevering van het patiëntendossier van een overleden patiënt, die aan complicaties van anorexia nervosa is overleden. De zaak draait om de vraag of het verschoningsrecht van de klagers, voortvloeiend uit het medisch beroepsgeheim, kan worden ingeroepen tegen de uitlevering van het dossier aan het Openbaar Ministerie (OM) in het kader van een strafzaak tegen de directeur van een andere instelling.

De Hoge Raad heeft de klachten van de klagers beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank niet onterecht heeft geoordeeld dat het strikt noodzakelijk is voor de waarheidsvinding om het gehele dossier te raadplegen. De Hoge Raad heeft daarbij de vraag of er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die een uitzondering op de medische geheimhoudingsplicht rechtvaardigen, niet verder hoeven te motiveren. De Hoge Raad heeft de beroepen van de klagers verworpen, waarmee de beslissing van de rechtbank in stand blijft. Deze uitspraak benadrukt de delicate balans tussen het medisch beroepsgeheim en de noodzaak van informatieverstrekking in het kader van strafrechtelijke onderzoeken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/00770 Bv
Datum9 juli 2024
BESCHIKKING
op de beroepen in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland van 16 februari 2024, nummers RK 23/020268, 23/031677 en 23/031673, op de klaagschriften als bedoeld in artikel 98 lid 4 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager 1],
gevestigd in [vestigingsplaats],
en
[klager 2],
geboren op [geboortedatum] 1984,
hierna: de klagers.

1.Procesverloop in cassatie

De beroepen zijn ingesteld door de klagers. Namens deze hebben N. van Schaik en H. Brentjes, beiden advocaat in Utrecht, bij gelijkluidende schrifturen cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van de beroepen.
De raadslieden van de klagers hebben daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt de beroepen.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 juli 2024.