Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
28 juni 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2024 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [verzoeker] tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het cassatieberoep volgde op eerdere beschikkingen van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten en het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De Hoge Raad heeft de klachten van [verzoeker] over de beschikking van het hof beoordeeld, maar deze klachten konden niet leiden tot vernietiging van de beschikking. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom het tot dit oordeel kwam, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft het beroep van [verzoeker] verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Staat zijn begroot op € 857,-- aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door de vicepresident en de raadsheren, waarbij de voorzitter M.J. Kroeze en de raadsheren H.M. Wattendorff en F.J.P. Lock betrokken waren, en de uitspraak werd gedaan door raadsheer A.E.B. ter Heide.