ECLI:NL:HR:2024:966

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
23/02390
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over overheidsaansprakelijkheid in procedure tussen Staat en journalist

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, en een journalist. De zaak betreft de aansprakelijkheid van de Staat in het kader van de bekostiging van een procedure tussen de rechter en de journalist. De Hoge Raad heeft de klachten van de Staat over een eerder arrest van het gerechtshof beoordeeld, maar deze klachten konden niet leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De journalist had voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld, maar dit beroep behoeft geen behandeling, gezien de beslissing van de Hoge Raad over het principale beroep. De Hoge Raad heeft de Staat veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 355,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan. De uitspraak is gedaan door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de overige raadsheren, en is openbaar uitgesproken door raadsheer A.E.B. ter Heide.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer23/02390
Datum28 juni 2024
ARREST
In de zaak van
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid),
zetelende te Den Haag,
EISER tot cassatie, verweerder in het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep,
hierna: de Staat,
advocaten: G.C. Nieuwland en M.E.A. Möhring,
tegen
[de journalist],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie, eiser in het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep,
hierna: [de journalist],
advocaat: A.H. Vermeulen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/13/531913 / HA ZA 12-1489 van de rechtbank Amsterdam van 26 juni 2013 en van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 februari 2014;
b. het arrest in de zaak 200.155.946/01 van het gerechtshof Den Haag van 16 juni 2015;
c. de arresten in de zaak 200.280.336/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 8 september 2020 en 21 maart 2023.
De Staat heeft tegen het arrest van het hof van 21 maart 2023 beroep in cassatie ingesteld.
[de journalist] heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor de Staat toegelicht door zijn advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaten van de Staat hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel in het principale beroep

De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
Het incidentele beroep, dat is ingesteld onder de voorwaarde van het slagen van één of beide van de door de Staat voorgestelde klachten, behoeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen behandeling.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het principale beroep;
- veroordeelt de Staat in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [de journalist] begroot op € 355,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien de Staat deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron, F.J.P. Lock, F.R. Salomons en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
28 juni 2024.