Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
2 juli 2024.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, waarin de verdachte is veroordeeld voor medeplegen van moord. De feiten van de zaak dateren uit 2016, toen de verdachte in een woonwijk in Diemen met een vuurwapen twaalf keer op het slachtoffer schoot, terwijl het slachtoffer's 9-jarige zoon aanwezig was. De verdachte heeft in cassatie verweer gevoerd tegen de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, met de stelling dat er sprake was van vormverzuimen omdat nader onderzoek aan het bewijsmateriaal niet mogelijk was, aangezien dit voortijdig was vernietigd. Dit roept de vraag op of het recht op een eerlijk proces is geschonden.
Daarnaast is er een discussie over de eigen waarneming van het hof met betrekking tot de gezichtsbeharing van de verdachte, en of dit feitelijk onmogelijk was. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen op 2 juli 2024, waarbij de uitspraak is gedaan door vice-president M.J. Borgers, samen met de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.