Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
5.Beslissing
25 juni 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1971, was betrokken bij een deal met twee onbekende mannen waarbij hij een boot met een marktwaarde van € 15.000 wilde inruilen tegen een auto die hij wilde verkopen, met een bijbetaling van € 3.100. De verkoper van de boot had echter geen trailer en verstrekte geen nadere gegevens over de boot of zijn eigen identiteit. De verdachte heeft geprobeerd om de boot uit het water te takelen, maar dit is niet gelukt. Het hof had in eerste aanleg vrijspraak verleend, maar de Hoge Raad moest nu beoordelen of de klachten over de uitspraak van het hof gegrond waren.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof terecht had vastgesteld dat de verdachte de boot voorhanden had gehad, ondanks het feit dat het laden op de trailer niet was gelukt. De Hoge Raad vond het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk, vooral gezien de omstandigheden waaronder de deal was gesloten. De verdachte had met een onbekende man een deal gemaakt zonder dat er duidelijke afspraken waren gemaakt over de betalingswijze of de herkomst van de boot. De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte tekortgeschoten was in zijn onderzoeksplicht naar de herkomst van de boot, wat leidde tot de conclusie dat hij met aanmerkelijke onvoorzichtigheid had gehandeld.
De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte en stelt vast dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, maar verbindt hier geen verdere rechtsgevolgen aan. De uitspraak van het hof blijft in stand.