Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
25 juni 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 28 maart 2022. De verdachte, geboren in 1962, was betrokken bij een verkeersincident waarbij hij op een tweebaansweg met een maximum snelheid van 100 km/u over een dubbele doorgetrokken streep naar links uitweek. Dit leidde tot een aanrijding met een tegemoetkomende auto, wat resulteerde in lichamelijk letsel door schuld, zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld, waaronder klachten over innerlijke tegenstrijdigheid in de bewijsoverwegingen en het verweer met betrekking tot het deskundigenonderzoek. De advocaat-generaal A.E. Harteveld had geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof, en dat het niet nodig was om te motiveren waarom dit oordeel was genomen.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld. Het beroep was ingesteld meer dan twee jaar na de indiening, wat leidde tot de conclusie dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien de opgelegde geheel voorwaardelijke taakstraf van zestig uren, er geen aanleiding was om aan dit oordeel andere rechtsgevolgen te verbinden. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het cassatieberoep.