Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
25 juni 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 8 mei 2023. De zaak betreft een klaagschrift ingediend door de klaagster, die de schoonzoon van haar beschuldigt van het rijden zonder rijbewijs met haar auto. De Hoge Raad heeft de vraag behandeld of de klaagster voldoende maatregelen heeft getroffen om te voorkomen dat haar schoonzoon opnieuw haar auto zou gebruiken zonder geldig rijbewijs. Daarnaast werd de vraag behandeld of het hof gehouden was om onderzoek te doen naar de proportionaliteit van het voortzetten van het beslag op de auto.
De advocaat van de klaagster, Y. ten Tuijnte, heeft cassatiemiddelen voorgesteld, maar de advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beschikking van de rechtbank in stand blijft. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met de raadsheren A.E.M. Röttgering en F. Posthumus, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.