2.2.2Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal van bevindingen (met bijlagen), d.d. 24 april 2019, pagina 63 tot en met 66, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
(pagina 63)
Ik, verbalisant [verbalisant 1] ( [verbalisant 1] ), hoofdagent van politie Eenheid Oost-Brabant, was op dinsdag 23 april 2019 belast met het uitvoeren van een algemene surveillance voor de politieregio Oost-Brabant, district ‘s-Hertogenbosch, team Maasland. Ik was gekleed in uniform en zodanig herkenbaar als ambtenaar van de politie. Ik maakte gebruik van een opvallend dienstvoertuig, ik was de bestuurder. Samen met collega [verbalisant 2] vormde ik de eenheid 13.02. Ik droeg een door de politie gefaciliteerde bodycam tijdens de dienst.
Op 23 april 2019 omstreeks 17.11 uur bevond ik mij in het dienstvoertuig op de Berghemseweg te [plaats] . Ik stond te wachten voor het rode verkeerslicht op de kruising met de Megensebaan. Ik stond met de neus van ons voertuig in de richting van de Osseweg te Berghem. Ik zag dat er vanuit de richting van Megen een witte Volkswagen Golf voorzien van kenteken [kenteken] rechtsaf van de Megensebaan de Berghemseweg in sloeg. Ik had direct zicht op het voertuig en de afstand tussen mij en de bestuurder van het voertuig betrof tijdens het passeren slechts enkele meters. Ik zag dat de bestuurder mij kort aankeek tijdens het passeren. Ik zag dat de bestuurder een blanke jonge man betrof en dat hij lichtblauw gekleurde bovenkleding droeg. Het viel mij op dat de bestuurder flaporen had en dat hij een smalle kaaklijn had. Ik hoorde dat collega [verbalisant 2] het betreffende voertuig aan het bevragen was in ons systeem. Ik reed vervolgens verder richting Berghem. Na een paar minuten hoorde ik collega [verbalisant 2] zeggen dat de bestuurder waarschijnlijk ene [verdachte] betrof en dat zijn rijbewijs geschorst was. Ik hoorde dat collega [verbalisant 2] zei dat die [verdachte] op de [a-straat 1] te [plaats] zou wonen. Het was mij ambtshalve bekend dat de straat [a-straat 1] slechts amper 2 minuten rijden was van de locatie waar ik het betreffende voertuig zag rijden. Ik draaide bij de eerstvolgende mogelijkheid ons dienstvoertuig en reed direct naar het betreffende adres.
Omstreeks 17.15 uur kwam ik samen met collega [verbalisant 2] ter plaatse op het adres [a-straat 1] te [plaats] . Ik zag dat de betreffende Volkswagen Golf op de oprit geparkeerd stond met de neus richting de woning.
Ik liep samen met collega [verbalisant 2] naar de voordeur van de betreffende woning. Ik zag dat collega [verbalisant 2] aanbelde en dat de deur vervolgens open werd gedaan door een jongedame. De jongedame bleek later te zijn (het hof begrijpt telkens: medeverdachte) [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] . Ik zag dat vervolgens op ons verzoek een jongeman in de deuropening kwam staan. Ik herkende de jongeman direct als de persoon die enkele minuten eerder de betreffende witte Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] bestuurde op de Berghemseweg te [plaats] . Ik zag dat de jongen gekleed was in een lichtblauw trainingspak. Ik begreep van collega [verbalisant 2] dat deze jongen zeer waarschijnlijk [verdachte] zou moeten zijn. Ik hoorde dat collega [verbalisant 2] [verdachte] (het hof begrijpt telkens: de verdachte) naar zijn rijbewijs vroeg en hem confronteerde dat wij hem als bestuurder hadden zien optreden terwijl zijn rijbewijs geschorst was. Ik hoorde dat [verdachte] ontkende het voertuig bestuurd te hebben. Ik hoorde dat [verdachte] zei dat niet hij maar zijn vader gereden had.
(pagina 64)
Ik zei op enig moment tegen [verdachte] : “We hebben jou zien rijden, klaar.”. Ik hoorde dat [verdachte] daarop antwoordde: “Ja dus?”.
Ik had het sterke vermoeden dat de personen waar wij mee in gesprek waren niet zonder slag of stoot zouden gaan meewerken. Ik hoorde dat collega [verbalisant 2] vervolgens zei dat [verdachte] aangehouden was voor het rijden met een geschorst rijbewijs. Ik hoorde dat collega [verbalisant 2] aan [verdachte] vroeg of hij mee wilde werken en dat hij kon kiezen of hij het goedschiks of kwaadschiks wilde laten verlopen. Ik hoorde dat [verdachte] bleef ontkennen. Op dat moment stond [medeverdachte 1] nog steeds bij ons.
(...)
2. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 april 2019, pagina 79 tot en met 82, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
(pagina 79)
Ik, verbalisant [verbalisant 2] ( [verbalisant 2] ), hoofdagent van politie, was op dinsdag 23 april 2019 omstreeks 17.00 uur samen met collega [verbalisant 1] belast met de algehele noodhulpsurveillance binnen district ’s-Hertogenbosch, team Maasland, standplaats [plaats] . Ik reed samen met collega [verbalisant 1] in een opvallend dienstvoertuig, we waren in uniform gekleed en zodanig herkenbaar als politieambtenaren.
Op 23 april 2019 omstreeks 17.11 uur stond ik samen met collega [verbalisant 1] stil voor het rode verkeerslicht op het kruispunt Megensebaan/Graafsebaan te [plaats] . Ik kwam, samen met collega [verbalisant 1] , uit de richting van [plaats] en wij reden in de richting van Berghem. Ik zat als bijrijder in ons dienstvoertuig en collega [verbalisant 1] trad op als bestuurder. Ik zag dat er een witte Golf, voorzien van kenteken [kenteken] , op de Megensebaan reed, komende vanuit de richting van Megen. Ik zag dat dit voertuig rechtsaf de Berghemseweg op reed en ons hierbij passeerde. Ik zag dat dit voertuig ons op enkele meters afstand, met lage snelheid, passeerde. Hierdoor had ik direct en open zicht op het voertuig en zag dat de bestuurder een jonge manspersoon was. Ik zag dat de bestuurder donkerblond kort haar, een pokdalig gezicht had en ik vermoedde dat hij ongeveer 20 jaar oud was. Ook zag ik dat hij een lichtblauw trainingspak aan had.
Ik raadpleegde middels mijn diensttelefoon het politiesysteem Integrale Bevraging en zag dat het voornoemde kenteken was afgegeven voor: [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1967 en woonachtig op het adres [a-straat 1] te [plaats] . Ik zag dat dit een vrouw betrof en dat zij een kind had, genaamd [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1997 te [plaats] . Ik raadpleegde de personalia van [verdachte] in het RDW-systeem en zag dat de gelaatsfoto volledig en voor 100% overeenkwam met de zojuist genoemde bestuurder. Ik zag dat deze persoon volledig genaamd was:
Naam: [verdachte]
Geboren: [geboortedatum] 1997 (22) te [plaats]
Adres: [a-straat 1] , [plaats]
Ook zag ik het rijbewijs AM en B van [verdachte] sinds 6 maart 2019 volledig was geschorst. Ik verklaar dat [verdachte] vanaf heden wordt aangeduid als [verdachte] .
Ik zag dat er op het voornoemde adres in totaal 3 personen ingeschreven waren, zijnde vader, moeder en zoon [verdachte] .
(pagina 80)
Daar [verdachte] een volledige schorsing had op zijn rijbewijs, besloot ik, samen met collega [verbalisant 1] , om omstreeks 17.15 uur aan te gaan op het adres [a-straat 1] te [plaats] . Toen wij ons dienstvoertuig voor de woning parkeerden, zag ik dat de voornoemde Golf onder de carport stond.
Ik belde aan en zag dat een jonge vrouw opendeed, waar ik aan vroeg of [verdachte] thuis was. Ik verklaar dat later bleek dat deze vrouw [medeverdachte 1] heette en zij de vriendin was van [verdachte] . Ik zag dat [medeverdachte 1] naar binnen liep en na enkele seconden terugkwam met een jonge manspersoon. Ik herkende deze manspersoon direct en voor 100% als de voornoemde bestuurder van de Golf, zijnde [verdachte] . Ik herkende [verdachte] aan zijn gelaat en ik zag dat hij een lichtblauw trainingspak droeg. Ik vorderde van [verdachte] inzage in zijn rijbewijs en ik hoorde dat hij zei dat hij geen rijbewijs bij zich had. Hierna vroeg ik aan [verdachte] of hij zojuist in de voornoemde Golf had gereden en ik hoorde dat hij zei: “nee dat was ik niet, dat was mijn vader maar hij is nu even met de hond wandelen”.
Ik zei tegen [verdachte] dat wij hem zojuist hadden zien rijden en dat zijn rijbewijs volledig geschorst was. Ik hoorde dat [medeverdachte 1] zich met het gesprek ging bemoeien en zeer luidruchtig begon te praten. Ook zag ik dat zij zeer dicht bij mij en collega [verbalisant 1] kwam staan.
Op 23 april 2019 te 17.20 uur hield ik, samen met collega [verbalisant 1] , de verdachte [verdachte] aan. Ik deelde dit mondeling mede aan de verdachte (het hof begrijpt telkens: verdachte [verdachte] ) en vroeg aan hem of hij ging meewerken aan zijn aanhouding. Ik vroeg aan de verdachte of hij mee ging werken en ik hoorde dat de verdachte zei dat hij niet had gereden in het voertuig en niet met ons meeging.
(...)
4. Een geschrift, te weten een print van 26 april 2019 te 14:53:17 uur als resultaat van een bevraging voor [verbalisant 2] van door de politie toegankelijke digitale systemen, waaronder het RDW, op basis van het ingegeven zoekcriteria: Achternaam ‘ [verdachte] ’, Voorletters/naam ‘ [verdachte] ’ en Geboortedatum ‘ [geboortedatum] 1997’ (pagina 89), voor zover inhoudende een kleurenfoto van een volledig gelaat van een jongeman alsmede:
NL-RDW
Identiteit [verdachte]
Geboren [geboortedatum] 1997 te [plaats]
Laatst bekend adres [a-straat 1] , [geboorteplaats]
RIJBEWIJS
Rijbewijsnummer [001]
Datum afgifte 15-01-2016
Autoriteit afgifte [plaats]
RIJBEWIJS CATEGORIEËN
Cat. Eerste afgifte Geldig tot
AM 28-06-2013 15-01-2026
B 15-01-2-16 15-01-2026
VERBLIJFPLAATS DOCUMENT
Verblijfplaats Niet ingeleverd
5. Een geschrift, te weten een print van 26 april 2019 te 14:53:38 uur als resultaat van een bevraging voor [verbalisant 2] van door de politie toegankelijke digitale systemen, waaronder het RDW, op basis van het ingegeven zoekcriteria: Achternaam ‘ [verdachte] ’, Voorletters/naam ‘ [verdachte] ’ en Geboortedatum [geboortedatum] 1997’ (pagina 90), voor zover inhoudende:
NL-RDW
Volgnummer 2
Soort Vorderingsprocedure
Autoriteit Cbr Divisie Vorderingen
Registratie 06-03-2019
Inleversoort Volledige schorsing
Gevorderde inleverdatum 06-03-2019
VORDERING
Schorsing periode vanaf 06-03-2019
CATEGORIEËN
Categorie Periode Soort
AM vanaf 06-03-2019 Schorsing
B vanaf 06-03-2019 Schorsing
6. Het proces-verbaal van bevindingen (met bijlagen), d.d. 25 april 2019, pagina 103 tot en met 106, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
(pagina 103)
Op 25 april 2019 deed ik onderzoek naar de camerabeelden. Voor zover ik weet is het beeld opgenomen vanaf de bodycam die mijn collega [verbalisant 2] droeg ten tijde van het incident, dat plaatsvond op 23 april 2019.
(pagina 104)
Toen mijn collega [verbalisant 2] bij de voordeur stond, ging de voordeur open. In de hal stond een jonge vrouw.
Uit het proces-verbaal van mijn collega [verbalisant 2] concludeer ik dat deze vrouw (het hof begrijpt telkens: [medeverdachte 1] heet.
Nadat mijn collega [verbalisant 2] mededeelde waarvoor hij kwam, zag ik dat [medeverdachte 1] wegliep en ik hoorde dat ze iemand riep. Kort daarna kwam vanuit de woning een man tevoorschijn.
Uit het proces-verbaal van mijn collega [verbalisant 2] concludeer ik dat die man [verdachte] heet en verder in dat proces-verbaal als [verdachte] genoemd wordt. Zo zal hij in dit proces-verbaal ook genoemd worden.
Vervolgens hoorde ik dat mijn collega [verbalisant 2] tegen [verdachte] zei: “dat hij hem net zag rijden in die Golf” en “als het goed is, is jouw rijbewijs geschorst”. Waarna mijn collega [verbalisant 2] vroeg om het rijbewijs zodat hij dat zou kunnen controleren. Daarna hoorde ik dat [verdachte] zei: “dat ik net niet gereden had”. Daarna ontstaat er een discussie tussen [verdachte] en mijn collega [verbalisant 2] . Ik hoorde aan de vrouwenstem, dat er een vrouw zich mengde in de discussie. [verdachte] bleef daarbij ontkennen dat hij had gereden en verklaarde dat zijn vader net had gereden.
(...)
7. Het proces-verbaal van bevindingen (met bijlagen), d.d. 25 april 2019, pagina 109 tot en met 112, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
(pagina 109)
Op 25 april 2019 keek ik de bodycambeelden die mijn collega [verbalisant 1] droeg ten tijde van het incident dat plaatsvond op 23 april 2019.
Toen mijn collega [verbalisant 2] voor de voordeur stond, zag ik dat de voordeur openging. Ik zag dat in de hal van de woning een jonge vrouw stond.
(pagina 110)
Uit het proces-verbaal van mijn collega [verbalisant 1] concludeer ik dat deze vrouw (het hof begrijpt telkens: [medeverdachte 1] heet.
Ik hoorde dat mijn collega [verbalisant 2] ; ‘hoi [verdachte] ” zei en vervolgens zei dat ze hem net hadden zien rijden in een Golf. Direct daarop draaide het beeld waarop er een man zichtbaar werd die op dat moment in de voordeur opening stond. Ik zag dat hij een lichtblauw Adidas trainingspak met witte strepen droeg.
Uit het proces-verbaal van mijn collega [verbalisant 1] concludeer ik dat die man [verdachte] heet (het hof begrijpt telkens: verdachte) en verder wordt hij in dit proces-verbaal genoemd als [verdachte] .
Vervolgens hoorde ik dat mijn collega [verbalisant 2] tegen [verdachte] zei: “dat hij hem net zag rijden in die Golf en als het goed is jouw rijbewijs geschorst?”. Waarna mijn collega [verbalisant 2] vroeg om het rijbewijs zodat hij hem zou kunnen controleren. Daarna ontstaat er een discussie tussen [verdachte] mijn collega [verbalisant 2] .
[verdachte] bleef daarbij ontkennen dat hij had gereden en verklaarde dat zijn vader er net in gereden had. In dat gesprek hoorde ik dat mijn collega [verbalisant 1] zei dat ze hem net hadden zien rijden. Kort erop hoorde ik dat mijn collega [verbalisant 2] zei tegen [verdachte] : “het kan moeilijk of makkelijk maar jij wordt wel aangehouden. Het kan goedschiks of kwaadschiks mij maakt het niet uit. Maar je bent wel aangehouden bij deze”.
(...)”
2.2.3Het hof heeft over de bewezenverklaring verder overwogen:
“De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het onder feit 1 en feit 3 tenlastegelegde.
(...)
Met betrekking tot feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat onvoldoende overtuigend bewijs voorhanden is dat het de verdachte is geweest die de Volkswagen Golf heeft bestuurd, gelet op de verklaring van de verdachte dat niet hij, maar zijn vader ‑ [medeverdachte 2] ‑ de Volkswagen Golf heeft bestuurd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en het procesdossier komt het volgende naar voren. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zagen op 23 april 2019 omstreeks 17.11 uur een witte Volkswagen Golf, voorzien van het kenteken [kenteken] , rijden op de Megensebaan te [plaats] . De Volkswagen Golf sloeg rechtsaf de Berghemseweg op en passeerde daarbij op enkele meters afstand het dienstvoertuig van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . Verbalisant [verbalisant 1] omschrijft de bestuurder van de Volkswagen Golf als een blanke jongeman die lichtblauwe bovenkleding droeg. Het viel verbalisant [verbalisant 1] op dat de bestuurder flaporen en een smalle kaaklijn had. Verbalisant [verbalisant 2] omschrijft de bestuurder van de Volkswagen Golf als een jonge manspersoon met kort donkerblond haar, een pokdalig gezicht, gekleed in een lichtblauw trainingspak van voetbalclub Real Madrid.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft het kenteken bevraagd, waarbij bleek dat het voertuig op naam stond van [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1967, wonende aan de [a-straat 1] te [plaats] . Verbalisant [verbalisant 2] zag dat die [betrokkene 1] een zoon heeft, te weten [verdachte] , die op hetzelfde adres woonachtig is. [verbalisant 2] raadpleegde de personalia van de zoon in het systeem en zag daarbij dat diens gelaatsfoto volledig en voor 100% overeenkwam met het uiterlijk van de bestuurder van de Volkswagen Golf. [verbalisant 2] zag dat het rijbewijs van verdachte voor de categorieën A en B volledig was geschorst. Hierop zijn verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] naar het woonadres van de bestuurder gereden, teneinde hem op heterdaad aan te houden ter zake van overtreding van de Wegenverkeerswet 1994.
Omstreeks 17.15 uur komen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ter plaatse op het adres [a-straat 1] te [plaats] . Op de beelden van de bodycams van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] is te zien en te horen dat verbalisant [verbalisant 2] aanbelt, waarna de deur wordt geopend door [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ). Op verzoek van de verbalisanten verschijnt vervolgens de verdachte [verdachte] in de deuropening. Beide verbalisanten herkennen de verdachte direct als de persoon die zij enkele minuten eerder als bestuurder in de witte Volkswagen Golf hebben zien rijden. Zij herkennen de verdachte aan zijn gelaat en het lichtblauwe trainingspak dat hij draagt.
Nadat de verbalisanten de verdachte hebben geconfronteerd met het feit dat zij hem enkele minuten eerder als bestuurder hebben zien rijden op de Megensebaan en de Berghemseweg te [plaats] terwijl zijn rijbewijs is geschorst, ontkent de verdachte gereden te hebben en verklaart hij dat zijn vader ‑ die op dat moment de hond is uitlaten ‑ de Volkswagen Golf heeft bestuurd. Verdachte ontkent niet dat hij weet dat zijn rijbewijs is geschorst. [verbalisant 2] deelt de verdachte vervolgens mede dat hij aangehouden wordt wegens rijden met een geschorst rijbewijs en vraagt de verdachte of hij mee wil werken aan zijn aanhouding. Verdachte blijft ontkennen gereden te hebben, waarop [verbalisant 2] verdachte bij de arm pakt.
(...)
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof is van oordeel dat het door de raadsman gevoerde verweer dat sprake is van onvoldoende overtuigend bewijs dat het de verdachte is geweest die op 23 april 2019 de Volkswagen Golf heeft bestuurd, wordt weerlegd door de inhoud van de op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . Beide verbalisanten hebben uitgebreid gerelateerd wat zij van de bestuurder hebben waargenomen, op basis waarvan zij hebben vastgesteld dat het [verdachte] was en dat zij vervolgens, aangekomen bij de woning van die [verdachte] , direct de verdachte als de bestuurder herkenden. Het hof ziet geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van die op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal te twijfelen. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 23 april 2019 een personenauto heeft bestuurd, terwijl de geldigheid van zijn rijbewijs was geschorst, zoals onder feit 3 is tenlastegelegd.
(...)
Het hof verwerpt mitsdien de verweren van de verdediging in al hun onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.”
2.3.1Artikel 9 lid 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) luidt:
“Het is degene die weet of redelijkerwijs moet weten dat de geldigheid van een op zijn naam gesteld rijbewijs ingevolge artikel 131, tweede lid, onderdeel a, voor een of meer categorieën van motorrijtuigen is geschorst, verboden gedurende de tijd dat de schorsing van kracht is, op de weg een motorrijtuig van de categorie of categorieën waarop de schorsing betrekking heeft, te besturen of als bestuurder te doen besturen.”
Artikel 131 leden 1 en 2 WVW 1994, zoals dat gold ten tijde van het bewezenverklaarde, luidt:
“1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid,
b. oplegging van een alcoholslotprogramma, of
c. een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling, genomen.
2. Bij het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt:
a. in de gevallen, bedoeld in artikel 130, derde lid, de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene voor één of meer categorieën van motorrijtuigen geschorst tot de dag waarop het in artikel 134, vierde of zevende lid, bedoelde besluit van kracht wordt;
(...)”
Artikel 131 leden 1 en 2 WVW 1994 luidt nu:
“1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
b. een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.
Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling, genomen.
2. Bij het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt:
a. in de gevallen, bedoeld in artikel 130, derde lid, de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene voor één of meer categorieën van motorrijtuigen geschorst tot de dag waarop het in artikel 134, vierde of zevende lid, bedoelde besluit van kracht wordt;
(...)”