Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
2 juli 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 mei 2023. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in verband wordt gebracht met het medeplegen van gewoontewitwassen en de invoer van 500 kilogram cocaïne. De Hoge Raad heeft de klachten van de betrokkene over de uitspraak van het hof beoordeeld, waarbij de advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Dit oordeel is gegeven zonder verdere motivering, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De zaak omvat ook de beoordeling van de methode van eenvoudige kasopstelling en de hoogte van uitgavenposten, waaronder de financiering van drugstransport. De Hoge Raad heeft zich gebogen over de vraag of het hof terecht heeft geoordeeld dat het onderschepte berichtenverkeer van leden van een Colombiaanse organisatie onvoldoende concreet en valide was om een schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel te kunnen baseren. Daarnaast werd de vraag behandeld of het hof de contante betaling van een auto in de kasopstelling mocht opnemen en of de waarde van een verbeurdverklaarde auto in mindering mocht worden gebracht op de opgelegde betalingsverplichting. De Hoge Raad heeft uiteindelijk het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het hof in stand blijft.