In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 juni 2024 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een gefailleerde in zijn hoger beroep tegen de goedkeuring van een vaststellingsovereenkomst door de curator. De gefailleerde, hier aangeduid als [verzoeker], heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had eerder op 1 augustus 2023 en 11 oktober 2023 beslissingen genomen die relevant waren voor deze zaak. De curatoren, vertegenwoordigd door hun advocaten, hebben verzocht om het cassatieberoep te verwerpen. De Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot heeft in zijn conclusie ook geadviseerd om het beroep te verwerpen.
De Hoge Raad heeft de klachten van de gefailleerde beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de eerdere beschikking van de rechtbank. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor zijn oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het cassatieberoep verworpen, waarmee de eerdere beslissingen van de rechtbank in stand zijn gebleven.