ECLI:NL:HR:2024:911

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
23/01368
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de mogelijkheid tot opzegging van een overeenkomst inzake pensioenverdeling tijdens huwelijk en onvoorziene omstandigheden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen een man en een vrouw over de verdeling van tijdens hun huwelijk opgebouwd pensioen. De man, eiser tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 10 januari 2023 was gewezen. De vrouw had incidenteel cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Gelderland en arresten van het gerechtshof in deze zaak. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van zowel het principale als het incidentele cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de klachten van de man beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot vernietiging van het arrest van het hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom de klachten niet gegrond waren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de man en het incidentele beroep van de vrouw verworpen, en de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer23/01368
Datum21 juni 2024
ARREST
In de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie, verweerder in het incidentele cassatieberoep,
hierna: de man,
advocaat: R.R. Oudijk,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het incidentele cassatieberoep,
hierna: de vrouw,
advocaat: J. van Duijvendijk-Brand.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/05/373170 / HA ZA 20-408 van de rechtbank Gelderland van 8 januari 2020, 2 september 2020, 10 maart 2021 en 14 juli 2021;
b. de arresten in de zaak 200.302.989 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 mei 2022, 19 juli 2022 en 10 januari 2023.
De man heeft tegen het arrest van het hof van 10 januari 2023 beroep in cassatie ingesteld.
De vrouw heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de man mede door R.C. Geurtsen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot verwerping van zowel het principale als het incidentele cassatieberoep.
De advocaat van de man heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van de middelen in het principale en in het incidentele beroep

De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad:
in het principale en in het incidentele beroep:
- verwerpt het beroep;
- compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
21 juni 2024.