Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
25 juni 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 maart 2022. Het beroep is ingesteld door de betrokkene, die werd bijgestaan door advocaat M. van Stratum. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. Dit oordeel is gegeven zonder verdere motivering, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld. Het is vastgesteld dat er meer dan twee jaren zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat betekent dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens is overschreden. Echter, deze overschrijding leidt niet tot cassatie. De Hoge Raad heeft in deze ontnemingszaak volstaan met de constatering van de overschrijding van de redelijke termijn, zonder verdere rechtsgevolgen aan deze constatering te verbinden. De Hoge Raad heeft uiteindelijk het beroep verworpen.