In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil tussen de belanghebbende, vertegenwoordigd door J. Sierts, en de Staatssecretaris van Financiën en de Minister van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft een ingebrekestelling die door de belanghebbende was ingediend vanwege het uitblijven van een dwangsombesluit door de Inspecteur. De belanghebbende had op 23 maart 2018 verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2014, maar de Inspecteur had niet tijdig beslist. Na meerdere ingebrekestellingen en een afwijzing van het verzoek om dwangsom, heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld dat de Inspecteur een dwangsom van € 1.442 had verbeurd, maar de aanspraak op een tweede dwangsom werd afgewezen.
De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat de ingebrekestelling niet kan worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad oordeelde dat de wet niet toestaat dat een ingebrekestelling waarop niet tijdig is gereageerd, kan worden gevolgd door een nieuwe ingebrekestelling. Dit betekent dat de belanghebbende geen recht had op een tweede dwangsom. De Hoge Raad heeft de overige klachten van de belanghebbende ook beoordeeld, maar deze konden evenmin leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard en geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.