ECLI:NL:HR:2024:892

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
22/00485
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over schuldwitwassen van bitcoins en de vraag naar verbergen of verhullen van herkomst

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 1 februari 2022. De zaak betreft de verdachte die beschuldigd werd van schuldwitwassen van bitcoins, waarbij het openbaar ministerie en de verdachte beide cassatiemiddelen hebben ingediend. De Hoge Raad heeft zich in het bijzonder gericht op de vraag of de verdachte de herkomst van de bitcoins heeft 'verborgen of verhuld' en of de bitcoins als 'voorwerpen' kunnen worden aangemerkt in de zin van de witwasbepalingen.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte het oogmerk van de verdachte bepalend heeft geacht bij de beoordeling van de vraag of er sprake was van verbergen of verhullen. De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel van het openbaar ministerie gegrond verklaard en de uitspraak van het hof vernietigd. De zaak is terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.

De advocaat-generaal D.J.C. Aben had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft echter besloten om de gehele uitspraak te vernietigen, wat betekent dat de zaak opnieuw moet worden beoordeeld. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de interpretatie van de wetgeving rondom witwassen en de rol van de intentie van de verdachte in dergelijke zaken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/00485
Datum25 juni 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 1 februari 2022, nummer 22-002415-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

De beroepen zijn ingesteld door de verdachte en het openbaar ministerie.
Namens de verdachte heeft L.C. de Lange, advocaat in Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. Ook het openbaar ministerie heeft bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
Beide schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch alleen wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van de beroepen voor het overige.
2. Beoordeling van het derde cassatiemiddel dat door het openbaar ministerie is voorgesteld
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de door het hof gegeven vrijspraak voor zover de tenlastelegging inhoudt dat de verdachte de herkomst van de bitcoins heeft ‘verborgen en/of verhuld’.
2.2.1
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
“hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 maart 2014 tot en met 19 januari 2016 te Rotterdam en/of Schiedam en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
a.
(telkens) één of meer voorwerp(en), te weten
- 4.163,056 bitcoins en/of een onbekend gebleven aantal bitcoins, in ieder geval een (grote) hoeveelheid bitcoins en/of
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal 1.369.754,- euro, althans een of meer (grote) (girale en/of contante) geldbedrag(en) (AMB-179)
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet, en/of van genoemde voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt,
en/of
b.
(telkens) van één of meer voorwerp(en), te weten
- 4.163,056 bitcoins en/of een onbekend gebleven aantal bitcoins, in ieder geval een (grote) hoeveelheid bitcoins en/of
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal 1.369.754,- euro, althans een of meer (grote) (girale en/of contante) geldbedrag(en) (AMB-179)
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt.”
2.2.2
Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van onderdeel b van het tenlastegelegde en daartoe overwogen:
“Naar het oordeel van het hof is er, anders dan de advocaten-generaal hebben aangevoerd, onvoldoende overtuigend bewijs dat de verdachte de herkomst of de vindplaats van de bitcoins heeft willen verhullen of verbergen. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat de verdachte één of meer handelingen heeft verricht die gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst of de vindplaats van de bitcoins, nu uit de uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden enkel kan worden afgeleid dat de verdachte bitcoins heeft omgewisseld tegen contant geld. Het enkele omzetten van de bitcoins naar contant geld kan naar het oordeel van het hof niet beschouwd worden als het verbergen of verhullen van de herkomst of de vindplaats van de bitcoins.
(...)
Ten aanzien van het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde overweegt het hof dat dit op grond van het voorgaande niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.”
2.3
Het cassatiemiddel slaagt. De redenen daarvoor staan vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak 22/00487, ECLI:NL:HR:2024:887, onder 3.

3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

De beoordeling door de Hoge Raad van het eerste cassatiemiddel dat namens de verdachte is voorgesteld heeft als uitkomst dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het eerste, het tweede en het vierde cassatiemiddel dat door het openbaar ministerie is voorgesteld en het tweede, het derde, het vierde, het vijfde en het zesde cassatiemiddel dat namens de verdachte is voorgesteld niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
25 juni 2024.