ECLI:NL:HR:2024:886

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
22/03612
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over feitelijke aanranding en ontucht met minderjarigen met betrekking tot bewijsminimum

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de verdachte die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van eerbaarheid van zijn 18-jarige dochter en ontucht met zijn 13-jarige dochter. De verdachte heeft in cassatie aangevoerd dat de bewezenverklaring uitsluitend steunde op de verklaringen van één getuige, wat in strijd zou zijn met artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de aangeefsters voldoende steun vonden in ander bewijsmateriaal, waaronder de verklaring van hun moeder. De moeder heeft verklaard dat zij de verdachte in een auto heeft gezien met zijn hand op de binnenkant van het been van aangeefster 1, wat zij herkende als een handeling met seksuele lading. De verklaringen van de aangeefsters werden verder ondersteund door gedragsveranderingen die de moeder bij hen had waargenomen. De Hoge Raad concludeert dat er geen sprake is van schending van het bewijsminimum en verwerpt het cassatiemiddel. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van het gerechtshof en onderstreept het belang van ondersteunend bewijs in zaken van seksuele misdrijven.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/03612
Datum9 juli 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 27 september 2022, nummer 20-000656-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P. van de Kerkhof, advocaat in Tilburg, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof in strijd met artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering de bewezenverklaring van het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde telkens uitsluitend heeft doen steunen op de verklaringen van één getuige.
2.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de plaatsvervangend advocaat-generaal.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 juli 2024.