ECLI:NL:HR:2024:870
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake vennootschapsbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] U.A. tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 juni 2022, nummer 21/00239, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nummer AWB 20/3098). De kwestie draait om de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2018.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door C.A.M. Swinkels, heeft de klachten over de uitspraak van het Hof ingediend. De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. Na beoordeling van de klachten heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, samen met de raadsheren E.F. Faase en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken op 14 juni 2024.