Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
(...)
b. wanneer de verplichting tot verzekering niet is nagekomen.”
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
18 juni 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was veroordeeld voor onverzekerd rijden, wat in strijd is met artikel 30, vierde lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM). De verdachte had geen autoverzekering afgesloten en werd geconfronteerd met een geldboete van € 600. Het hof had overwogen dat de verdachte door het niet afsluiten van een verzekering het risico had genomen slachtoffers te benadelen, omdat zij hun schade niet konden verhalen. Deze overweging werd door de Hoge Raad als niet zonder meer begrijpelijk beschouwd, aangezien de WAM voorziet in schadeloosstelling voor slachtoffers van onverzekerde motorrijtuigen. Desondanks oordeelde de Hoge Raad dat het cassatiemiddel niet tot cassatie kon leiden, omdat de strafoplegging voldoende gemotiveerd was, ook zonder de betwiste overweging.
De Hoge Raad merkte op dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, maar verbond hieraan geen verdere rechtsgevolgen, gezien de hoogte van de opgelegde geldboete. Uiteindelijk werd het beroep verworpen, en de Hoge Raad bevestigde de eerdere uitspraak van het hof. Dit arrest benadrukt de noodzaak van een duidelijke strafmotivering in het kader van onverzekerd rijden en de bescherming van slachtoffers.