ECLI:NL:HR:2024:810

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
23/02411
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over beslag ex art. 94 Sv op vermoedelijk vervalst horloge in helingszaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een klaagschrift van de klaagster, die in verband met een verdenking van heling van gestolen fietsen, een horloge van het merk Rolex in beslag had genomen. De rechtbank had het klaagschrift ongegrond verklaard, met de overweging dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later zal oordelen dat het horloge aan het verkeer moet worden onttrokken. De klaagster betwistte deze beslissing en stelde dat het horloge geen echt Rolex horloge is en dat het in voorraad hebben van een vervalst horloge uitsluitend voor eigen gebruik niet strafbaar is volgens artikel 337 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht.

De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank niet voldoende had gemotiveerd waarom het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag vorderde, zonder in te gaan op de mogelijke toepasselijkheid van de uitzonderingsbepaling in artikel 337 lid 2 Sr. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank, maar alleen voor zover deze betrekking had op de ongegrondverklaring van het klaagschrift ten aanzien van het horloge. De zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor een nieuwe behandeling van dit aspect.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechtbank bij beslissingen over het voortduren van beslag, vooral in gevallen waarin de mogelijkheid van uitzonderingen op de strafbaarheid aan de orde is.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/02411 B
Datum4 juni 2024
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 5 juni 2023, nummer RK 23/010288, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
hierna: de klaagster.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking, maar uitsluitend voor zover de rechtbank het klaagschrift van de klaagster ongegrond heeft verklaard met betrekking tot het horloge en tot terugwijzing naar de rechtbank teneinde in zoverre op het bestaande klaagschrift te worden afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel komt op tegen de ongegrondverklaring van het klaagschrift, voor zover dat strekt tot teruggave aan de klaagster van een onder haar inbeslaggenomen horloge. Het klaagt onder meer dat het oordeel van de rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het inbeslaggenomen horloge zal onttrekken aan het verkeer ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1
De rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard en daartoe overwogen:
“Motivering
Uit de stukken en de behandeling in raadkamer is de rechtbank het volgende gebleken. Op 23 maart 2023 is op verdenking van heling onder klaagster in beslag genomen een elektrische fiets. Ook is toen onder klaagster een horloge van het merk Rolex, waarvan door de politie wordt gedacht dat dit een vervalst horloge betreft, in beslag genomen. (...)
Het standpunt van de officier van justitie
(...)
Het horloge van het merk Rolex betreft waarschijnlijk een vervalsing. Een dergelijk goed kan worden onttrokken aan het verkeer. Bij deze stand van zaken is het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de rechter, later oordelend, de onttrekking aan het verkeer van dat horloge zal bevelen.
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat, nu er nog strafrechtelijk onderzoek loopt, het belang van strafvordering verlangt dat het beslag wordt voortgezet. Ook acht de rechtbank het bij deze stand van zaken niet hoogst onwaarschijnlijk dat de rechter, later oordelend, zal bevelen dat het horloge moet worden onttrokken aan het verkeer.
Beslissing
De rechtbank verklaart het klaagschrift ongegrond.”
2.2.2
Volgens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer heeft de raadsman van de klaagster daar aangevoerd:
“Rolex. 337 lid 2. Hoogst onwaarschijnlijk dat die wordt onttrokken.”
2.2.3
De namens de klaagster ingediende ‘Toelichting klaagschrift art. 552a Sv’ houdt onder meer in:
“Het horloge
Het betreft geen echt Rolex horloge. Het OM stelt dat een dergelijk goed kan worden onttrokken aan het verkeer. Die opvatting is echter onjuist.
Vgl.
- Artikel 337, tweede lid Sr (in voorraad hebben voor eigen gebruik is niet strafbaar)
- HR 13 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:571.”
2.3
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang:
- artikel 36c van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr):
“Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn alle voorwerpen:
1°. die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het feit zijn verkregen;
2°. met betrekking tot welke het feit is begaan;
3°. met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;
4°. met behulp van welke de opsporing van het feit is belemmerd;
5°. die tot het begaan van het feit zijn vervaardigd of bestemd;
een en ander voor zover zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.”
- artikel 36d Sr:
“Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn bovendien de aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, doch alleen indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.”
- artikel 337 leden 1 en 2 Sr:
“1. Hij die opzettelijk:
a. valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken,
b. waren, die zelf of op hun verpakking valselijk zijn voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht heeft,
c. waren, die ter aanduiding van herkomst, valselijk van de naam van een bepaalde plaats, met bijvoeging van een verdichte handelsnaam, zijn voorzien,
d. waren, waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander of een merk waarop een ander recht heeft, zij het dan ook met een geringe afwijking, is nagebootst of
e. waren of onderdelen daarvan die valselijk hetzelfde uiterlijk vertonen als een tekening of model waarop een ander recht heeft, dan wel daarmede slechts ondergeschikte verschillen vertonen,
invoert, doorvoert of uitvoert, verkoopt, te koop aanbiedt, aflevert, uitdeelt of in voorraad heeft, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste één jaar of geldboete van de vijfde categorie.
2. Niet strafbaar is hij die enkele waren, onderdelen daarvan of merken als omschreven in het eerste lid in voorraad heeft uitsluitend voor eigen gebruik.”
2.4
In cassatie kan ervan worden uitgegaan dat op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) beslag is gelegd op het in het klaagschrift bedoelde horloge. Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene dat is gericht tegen een beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv, moet de rechter a. beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en, zo nee, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering houdt hierbij verband met het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat. Het belang van strafvordering vordert onder meer het voortduren van het beslag als niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de later oordelende strafrechter de onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b lid 1, aanhef en onder 4º, Sr in samenhang met artikel 552f Sv.
2.5
De rechtbank heeft kennelijk, overeenkomstig het standpunt van de klaagster en de officier van justitie, aangenomen dat het horloge vermoedelijk een vervalsing betreft. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat het belang van strafvordering het voortduren van dit beslag vordert omdat niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het inbeslaggenomen horloge zal onttrekken aan het verkeer. Dit oordeel is niet zonder meer begrijpelijk, nu de rechtbank niet is ingegaan op de (mogelijke) toepasselijkheid van de uitzonderingsbepaling in artikel 337 lid 2 Sr over het in voorraad hebben van enkele waren uitsluitend voor eigen gebruik.
2.6
Het cassatiemiddel is in zoverre terecht voorgesteld.

3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De beoordeling door de Hoge Raad van het eerste en het derde cassatiemiddel heeft als uitkomst dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het restant van het tweede cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank, maar uitsluitend wat betreft de beslissing tot ongegrondverklaring van het klaagschrift ten aanzien van het inbeslaggenomen horloge;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Noord-Nederland, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt behandeld en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 juni 2024.